Prikangst voor bloedonderzoek CBR

Een bloedonderzoek in het kader van de CBR-procedure is verplicht in het kader van de alcoholkeuringen en drugskeuringen (THC-COOH). Maar hoe moet dit nu als de betrokkene leidt aan prikangst. Het CBR heeft hier thans beleid voor geformuleerd;

Te overwegen valt om een bloedonderzoek achterwege te laten als:

  1. Betrokkene ook al een bloedonderzoek geweigerd had bij de politie wegens angst;
  2. Betrokkene geen uiterlijke kenmerken heeft die deze fobie tegenspreken (bv oorbellen, piercings of tatoeages);
  3. Uit een medische verklaring blijkt van een objectief vastgestelde fobie die een bloedonderzoek onwenselijk maakt;
  4. De keurend psychiater die zelf het bloed afneemt constateert dat afname onwenselijk is.

In deze gevallen kan dan een urineonderzoek worden gedaan.

Werkwijze bij prikangst

Hoe dan om te gaan met deze gevallen indien betrokkene geen bloedonderzoek drugs wil laten doen in het kader van het onderzoek naar de geschiktheid? Logischerwijs kan dit alleen als geldige reden worden overwogen als betrokkene om die reden ook al het bloedonderzoek bij de politie heeft geweigerd. Indien er een uitslag van het NFI is, dan kan het nu ineens om die reden weigeren van een bloedonderzoek geen aannemelijke reden zijn.

Als men vanwege een weigering i.v.m. angst voor naalden door de specialist wordt onderzocht en nu wederom weigert mee te werken aan het bloedonderzoek, dan is daarvoor medisch bewijs nodig.

Gezien het voorgaande is het niet de bedoeling dat dit medisch bewijs bestaat uit een artsenverklaring die louter bestaat uit de verklaring van betrokkene zelf. De arts zal zelf moeten hebben vastgesteld dat sprake is van een naaldenfobie, die dermate ernstig is dat een bloedonderzoek onwenselijk is. Dit kan zijn omdat betrokkene bijvoorbeeld ook niet meer is gevaccineerd of in therapie is geweest voor deze fobie. En daarbij is ook van belang dat de specialist bij het onderzoek let op de aanwezigheid van piercings en tatoeages die een ernstige fobie voor naalden onvoldoende aannemelijk maakt.

Juridisch kader prikangst

In het strafrecht is herhaaldelijk geoordeeld dat er sprake moet zijn van een bijzondere geneeskundige reden op grond waarvan de verdachte niet verplicht zou zijn om aan het bloedonderzoek deel te nemen. Een angst voor naalden valt volgens het Gerechtshof Amsterdam niet zonder meer onder die categorie (ECLI:NL:RBAMS:2018:1794, ECLI:NL:GHAMS:2019:264), waarbij is overwogen dat een huisartsenverklaring ook niet meetelt indien dit alleen een weergave is van wat betrokkene hierover verklaart.

Ook in het bestuursrecht (zie ECLI:NL:RVS:2003:AO0789) wordt bevestigd dat een betrokkene aannemelijk moet maken dat hij om bijzondere geneeskundige redenen geen medewerking aan een bloedonderzoek kan verlenen. Dat is niet het geval als nergens blijkt van objectief vastgestelde medische beletselen om aan het bloedonderzoek mee te werken. De enkele stelling dat iemand angst heeft voor naalden, kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat er geen sprake is van een weigering.

Tot nu toe zijn er nog geen uitspraken bekend van het aannemen als reden voor het niet afnemen van bloed dat men bang is voor naalden. Wat wel als geldige reden kan worden aangemerkt voor het niet meewerken aan het bloedonderzoek, is als de arts op het politiebureau merkt dat het afnemen van bloed een dusdanige angstreactie teweegbrengt dat een bloedafname beslist onwenselijk is. Maar dit zijn de gevallen waarin de deskundige dus zelf aanwezig is op het politiebureau.

 

< Terug naar Meer informatie onderzoek naar de rijgeschiktheid (bij alcohol)
< Terug naar Meer informatie onderzoek naar de rijgeschiktheid (drugs)
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden