Wanneer invordering rijbewijs ivm CBR-procedure?

De invordering van het rijbewijs wegens een CBR-procedure vindt dat plaats op grond van artikel 130 WVW.

"1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld. 2. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs. 3. De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de  betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan  brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden  ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van  motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer  deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen  aangewezen waarin daarvan sprake is. De in het tweede lid bedoelde vordering wordt tevens gedaan in bij ministeriële regeling aangegeven gevallen van overtreding van de voorwaarden van deelname aan het alcoholslotprogramma. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste  lid, aan het CBR toegezonden. 4. In geval van toepassing van het tweede lid kan het motorrijtuig,  voor zover geen andere bestuurder beschikbaar is of de bestuurder niet  aanstonds voldoet aan de vordering, onder toezicht of, voor zover  degene die de vordering heeft gedaan, zulks nodig oordeelt, in bewaring worden gesteld.  In het laatste geval zijn de artikelen 170, tweede lid, tweede en derde volzin, vierde en vijfde lid, 171, 172 en 173, eerste lid, van deze wet en de artikelen 4:116, 4:118 tot en met 4:124, 5:10, 5:25, eerste en zesde lid, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Teruggave  van het motorrijtuig vindt slechts plaats, indien aan de vordering is  voldaan. 5. Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid wordt onder  rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe  bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland  woonachtig is."

Gronden invordering

Invordering als bedoeld in artikel 130, tweede en derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 heeft op grond van het volgende plaatsgevonden:

  • betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol; □ betrokkene heeft een poging tot zelfdoding ondernomen in het verkeer;
  • er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige;
  • betrokkene heeft met een motorrijtuig tegen de rijrichting in gereden (spookrijden);
  • betrokkene heeft binnen een periode van een jaar tenminste drie aanrijdingen veroorzaakt;
  • betrokkene is rechtstreeks betrokken bij een aanrijding met duidelijke materiële dan wel letselschade en verklaart de aanrijding niet te hebben bemerkt;
  • betrokkene is niet in staat het motorrijtuig in bedwang te houden;
  • betrokkene heeft een aanrijding veroorzaakt door het intrappen van het onjuiste pedaal of door het niet intrappen van het juiste pedaal;
  • betrokkene is bewust ingereden op een andere weggebruiker;
  • bij betrokkene wordt als bestuurder een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 570 µg/l respectievelijk 1,3‰; 
  • bij betrokkene wordt in de hoedanigheid van beginnende bestuurder een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan dan wel hoger is dan 435 µg/l, respectievelijk 1,0‰;
  • betrokkene heeft geweigerd mee te werken naar een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede of derde lid, van de wet;
  • ten aanzien van betrokkene is binnen een periode van vijf jaar tenminste vier maal proces-verbaal opgemaakt op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede, derde of vierde lid, van de wet, waarbij betrokkene ten tijde van de laatste verdenking houder van een rijbewijs was;
  • betrokkene heeft drie maal als beginnende bestuurder een of meer van de strafbare feiten begaan die worden genoemd in bijlage 1, onderdeel IV, bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid en voor deze feiten is hij tijdens of na de in artikel 1, onder beginnende bestuurder, van die regeling genoemde termijn onherroepelijk veroordeeld, dan wel voor deze feiten tijdens of na die termijn ten aanzien van hem een onherroepelijke strafbeschikking uitgevaardigd;
  • ten aanzien van betrokkene is tijdens de duur van het alcoholslotprogramma proces-verbaal opgemaakt op verdenking van overtreding van artikel 8, derde juncto vierde lid, van de wet of van artikel 9, negende lid, van de wet;
  • betrokkene die voor zijn achttiende verjaardag in het kader van begeleid rijden een rijbewijs voor de categorie B heeft behaald, heeft in de periode tot zijn achttiende verjaardag een motorrijtuig bestuurd zonder een op de begeleiderspas geregistreerde begeleider, dan wel met een begeleider van wie hij weet dat deze onder zodanige invloed verkeert van een stof, waarvan het gebruik – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kan verminderen, dat deze niet tot behoorlijk begeleiden in staat moet worden geacht.

Bezwaarschrift bij invordering rijbewijs

Wij kunnen ons voorstellen dat u het rijbewijs zo snel mogelijk na de invordering terug wilt krijgen. Anders dan in het strafrecht, kunt u niet zomaar naar de rechter stappen om op grond van uw persoonlijke belangen het rijbewijs terug te vragen. Om het rijbewijs terug te krijgen, moet u eerst een bezwaarschrift indienen tegen de beslissing van het CBR. Het bezwaarschrift moet binnen 6 weken zijn ingediend. 
Als u dan het rijbewijs met spoed wilt terugkrijgen, moet u daarnaast een voorlopige voorziening aanvragen bij de rechtbank. Dit is een spoedprocedure om snel een beslissing van de rechter te krijgen. Of dit kans van slagen heeft, is met name afhankelijk van de kans van slagen van het bezwaarschrift.

Wanneer is een bezwaarschrift na invordering van het rijbewijs zinvol?

Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden