Vrijspraak in strafzaak heeft geen gevolgen voor CBR-procedure
Als u hebt gereden onder invloed van alcohol krijgt u zowel te maken met een strafzaak als met een CBR-procedure. Wanneer u in de strafzaak wordt vrijgesproken, bijvoorbeeld omdat het alcoholonderzoek niet volgens de wettelijke voorschriften is verlopen, verwacht u waarschijnlijk ook dat dit gevolgen heeft voor de CBR-procedure, in die zin dat de opgelegde maatregel moet worden ingetrokken. Helaas blijkt uit de jurisprudentie dat dit niet zonder meer het geval is.
Dit volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de hoogste rechterlijke instantie die beslist in CBR-zaken.
Raad van State, 5 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BO9793
Uit die vrijspraak valt niet af te leiden dat het vastgestelde alcoholpromillage niet juist is, louter dat het strafrechtelijk bewijs voor die feiten door het openbaar ministerie niet is geleverd. Het op ambtsbelofte of ambtseed opgemaakte proces-verbaal vormt voldoende grondslag voor het vermoeden, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW 1994, nu geen tegenbewijs is geleverd.
Raad van State, 30 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1715
In het bestuursrecht gelden echter andere bewijsregels dan in het strafrecht. Gelet hierop leidt de stelling van [appellante] dat de door haar tijdens het politieverhoor afgelegde verklaring naar het oordeel van de strafrechter niet als strafrechtelijk bewijs kan dienen, niet tot het oordeel dat het CBR zich niet mede op grond van die verklaring op het standpunt mocht stellen dat [appellante] op 16 december 2011 met een hoger alcoholgehalte dan genoemd in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a van de Regeling een motorrijtuig heeft bestuurd. De vrijspraak brengt niet mee dat de grondslag van het vermoeden, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994, is komen te ontvallen.
Raad van State, 13 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ1038
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de uitkomst van de strafprocedure niet bepalend is voor de bestuursrechtelijke procedure. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 16 maart 2007) gaat het in zaken als deze immers niet om een strafrechtelijke procedure, maar om een daarvan los staande bestuursrechtelijke maatregel die erop is gericht de ter bevordering van de verkeersveiligheid noodzakelijk geachte deelname aan een onderzoek naar de geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig af te dwingen.
(..)
Door de vrijspraak is hieraan de wettelijke grondslag niet komen te ontvallen, zodat het CBR de vorderingsprocedure niet hoefde te staken (vergelijk de hiervoor vermelde uitspraak van 16 maart 2007).
Raad van State, 13 februari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC4247
Het CBR wijst echter terecht op de vaste jurisprudentie van de Afdeling dat een strafrechtelijke procedure losstaat van een bestuursrechtelijke maatregel die erop gericht is de ter bevordering van de verkeersveiligheid noodzakelijk geachte deelname aan een onderzoek naar de geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig af te dwingen. In de vrijspraak behoefde het CBR op zichzelf derhalve geen aanleiding te zien terug te komen van de besluiten van 10 februari 2004 en 13 mei 2004.
< Terug naar Algemene verweren