Ondanks sepot toch maatregel CBR

Hoe kan het dat het CBR toch een maatregel (cursus of onderzoek) kan opleggen terwijl een strafzaak is geseponeerd. Dat heeft te maken met het feit dat er in de strafzaak een ander beoordelingskader wordt gehanteerd dan in de CBR-procedure. Er moet dan ook op een andere manier verweer gevoerd worden.

De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het CBR een EMA mag opleggen als op basis van de geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid komt vast te staan dat eiser onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorrijtuig is opgetreden (ABRvS, 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2352).
Het CBR mag in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal (vlg. ABRvS, 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:961) Dat geldt ook voor de rechter, tenzij eiser bewijs levert van het tegendeel.

De omstandigheid dat de officier van justitie de op dezelfde feiten gebaseerde strafrechtelijke zaak tegen eiser heeft geseponeerd bij gebrek aan bewijs kan niet bepalend zijn voor de onderhavige procedure.8 Het besluit van het CBR van 11 oktober 2023 heeft betrekking op een bestuurlijke maatregel ter bevordering van de verkeersveiligheid, die los staat van de strafrechtelijke procedure. Zoals de hoogste bestuursrechter eerder heeft overwogen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1715), behoeft de verweten gedraging in de CBR-procedure, anders dan in het strafrecht, niet wettig en overtuigend te worden bewezen. Voor het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid voor het besturen van een motorvoertuig, is voor het CBR voldoende dat op basis van de geconstateerd feiten met voldoende mate van zekerheid komt vast te staan dat de belanghebbende onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig is opgetreden.

Het is vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter dat een vrijspraak een rechter en een sepot door de officier van justitie in beginsel het gegronde vermoeden van ongeschiktheid in beginsel in stand laat. Dat kan anders zijn als het vonnis of het sepot de inhoud van het proces-verbaal dat ten grondslag ligt aan de maatregel onderuit haalt of op een andere manier een ander licht werpt op de feiten en omstandigheden waarop de maatregel is gebaseerd.

Zo zien we de volgende voorbeelden:

– Sepot bij weigering. Officier had de zaak geseponeerd omdat de verdachte weliswaar vervelend was geweest, maar dit onvoldoende was om tot een weigering te komen. De Afdeling dacht hier anders over (ECLI:NL:RVS:2024:4148).:
“Gelet op de inhoud van het proces-verbaal, de redenen om [appellant] aan te houden op verdenking van rijden onder invloed en het feit dat van [appellant] tot vijfmaal toe medewerking is gevorderd en hij die medewerking vervolgens in de ruimte waarin de bloedafname zou plaatsvinden heeft geweigerd door geen gevolg te geven aan het verzoek om te gaan zitten en zijn arm op de leuning te leggen, is, mede in het licht van de overige in het proces-verbaal genoemde omstandigheden, voldoende aannemelijk dat [appellant] zijn medewerking heeft geweigerd. Het CBR heeft de weigering van het bloedonderzoek ten grondslag mogen leggen aan de besluitvorming (ECLI:NL:RVS:2024:5387).
– Sepot na een verkeersovertreding. De belanghebbende betoogde dat zijn rijgedrag het gevolg wasvan de gedragingen van de politie. Hij schrok namelijk van het plotseling opdoemen van een politievoertuig met zwaailicht en sirene. Hij wilde dat voertuig zo spoedig mogelijk vrije doorgang verlenen. De stelling dat hij een stopteken heeft genegeerd, is onjuist, omdat hij slechts op zoek was naar een veilige plaats om te stoppen en hij dat niet midden op de weg kon doen. Verder heeft zijn rijgedrag, dat is veroorzaakt door gedragingen van de politie, niet tot ernstige verkeersovertredingen geleid. De strafzaak werd geseponeerd, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State trok zich niets van dit sepot aan
– In auto zitten met draaiende motor maar niet gereden. Strafzaak werd geseponeerd, maar de rechtbank Den Haag zag voldoende in het proces-verbaal om belanghebbende als bestuurder aan te merken. “De rechtbank wijst op de omstandigheden waarin eiser door de politie in zijn auto is aangetroffen (in zijn woonplaats op een parkeerplaats, met draaiende motor, brandende dimlichten, met zijn gordel om, de sterke alcoholwalm uit de auto, het braaksel op en naast het voertuig, zijn bloeddoorlopen ogen en de manier waarop hij communiceerde). De verklaringen van eiser over waarom hij een gordel om had en waarom de motor en ventilatie aanstonden, heeft verweerder als onvoldoende mogen aanmerken. Ook gezien wat eiser tijdens zijn verhoor door de politie heeft verklaard, mocht verweerder het daarom aannemelijk achten dat eiser voornemens was om met de auto te rijden en dus als bestuurder kan worden aangemerkt.” (ECLI:NL:RBDHA:2024:9990).

De conclusie is dus dat een sepot op zich hoopvol kan zijn om het besluit van het CBR aan te vechten, maar het gaat er uiteindelijk om dat we het proces-verbaal van de verbalisant er zelf onderuithalen. We moeten dus meer kijken naar de grond waarom de uitslag in die zaak niet kan meetellen en niet alleen focussen op het sepot zelf.

Bij een vrijspraak kan dit net even wat gunstiger wegen als de rechter ook motiveert waarom tot een vrijspraak is gekomen, zoals we zien in de volgende zaak (ECLI:NL:RVS:2024:722):
“Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:961) mag een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Indien uit het proces-verbaal een vermoeden van ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw kan worden afgeleid, vormt dit voldoende grondslag om een bestuursrechtelijke maatregel op te leggen. De bestuursrechter is in beginsel niet gebonden aan het oordeel van de strafrechter. Dat kan anders zijn indien het strafrechtelijke vonnis de inhoud van de processen-verbaal die ten grondslag zijn gelegd aan de oplegging van het onderzoek naar de rijgeschiktheid onderuit haalt of anderszins een ander licht werpt op de feiten of omstandigheden waarop ook de bestuursrechtelijke maatregel is gebaseerd.
Het vonnis van de politierechter dateert van na de uitspraak van de rechtbank. De feiten die in de strafprocedure zijn beoordeeld en de feiten die het CBR ten grondslag heeft gelegd aan het besluit van 25 januari 2022, dat bij besluit van 31 mei 2022 is gehandhaafd, hebben betrekking op hetzelfde feitencomplex, zodat de Afdeling de uitspraak van de politierechter bij de beoordeling van het hoger beroep zal betrekken.
5.2. Uit de zittingsaantekeningen die [appellant] heeft overgelegd blijkt met welke motivering de politierechter [appellant] heeft vrijgesproken van het weigeren van een bloedonderzoek, terwijl tegen hem een verdenking was gerezen van rijden onder invloed (artikel 163, zesde lid, van de Wvw). De politierechter heeft aan de vrijspraak ten grondslag gelegd dat de kenmerken die in het proces-verbaal van 12 januari 2022 zijn benoemd, te weten het rijgedrag van [appellant], antecedenten die betrekking hebben op drugshandel en het geïrriteerde gedrag van [appellant] bij de staandehouding, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien onvoldoende zijn om daar een redelijk vermoeden van schuld aan rijden onder invloed op te kunnen baseren. Met deze vrijspraak van de politierechter is de grondslag van het vermoeden als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder f, van de Regeling aan het besluit tot oplegging van een onderzoek naar het drugsgebruik van [appellant] komen te ontvallen. Dat de strafrechter een andere bewijsmaatstaf hanteert dan de bestuursrechter, leidt, anders dan het CBR ter zitting heeft betoogd, niet tot een ander oordeel. In dit geval heeft de politierechter namelijk geoordeeld dat de bewijsmiddelen waarop ook het CBR het vermoeden van rijden onder invloed heeft gebaseerd, dat vermoeden niet kunnen dragen. Er is geen grond daarover in deze procedure anders te oordelen.
Het betoog slaagt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van 31 mei 2022 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit vernietigen vanwege strijd met artikel 131, eerste lid, van de Wvw, gelezen in verbinding met artikel 23, eerste lid, onder f, van de Regeling. De Afdeling ziet aanleiding het geschil definitief te beslechten door met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien. Daartoe zal zij het besluit van 25 januari 2022 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.”

Conclusie sepot

De conclusie is dus eigenlijk dat u in de CBR-procedure goed moet uitleggen wat er in de procedure bij de politie fout is gegaan en waarom er dan onvoldoende reden is om uit te gaan van de juistheid van het proces-verbaal van de politie. Dat verweer heeft de meeste kans van slagen.

< Terug naar Algemene verweren
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden