Identiteit bestuurder moet met voldoende zekerheid komen vast te staan
Het is naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waaronder de uitspraak van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1991, zo dat het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel door het CBR los staat van een (eventuele) strafrechtelijke procedure. In een bestuursrechtelijke procedure behoeft de aan de betrokkene verweten gedraging, anders dan in het strafrecht, niet wettig en overtuigend te worden bewezen. Voor het opleggen van een maatregel is het voor het CBR voldoende dat op basis van de geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid komt vast te staan dat betrokkene onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig is opgetreden. Daarvoor is niet noodzakelijk, zo volgt uit eveneens vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4402, dat de betrokkene als bestuurder staande wordt gehouden. Ook op andere wijze kan de identiteit van de bestuurder met voldoende zekerheid komen vast te staan.
- Zie ook 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:756: het opleggen van een rijgeschiktheidsonderzoek is een bestuursrechtelijke maatregel ter bevordering van de verkeersveiligheid, die los staat van een (eventuele) strafrechtelijke procedure. In de bestuursrechtelijke CBR-procedure, is het anders dan in het strafrecht, niet noodzakelijk dat de gedraging die de betrokkene wordt verweten wettig en overtuigend wordt bewezen. Voor het opleggen van een rijgeschiktheidsonderzoek is het voor het CBR voldoende dat op basis van de geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid komt vast te staan dat verzoeker onder invloed van alcohol (en/of drogerende middelen) als bestuurder van een motorvoertuig is opgetreden.
Verklaring verbalisant
We zien in de jurisprudentie dat een enkele verklaring van een verbalisant vaak al voldoende is. Als een verbalisant de betrokkene heeft zien rijden, mag een rechter daar in beginsel van uitgaan. De betrokkene kan alleen tegenbewijs leveren, maar dat zal enkel kunnen inhouden dat de verbalisant het allemaal niet goed heeft kunnen zien en dat moet ook voldoende overtuigend zijn.
De vaste tekst in de jurisprudentie luidt in dat kader:
“Verder volgt uit vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2551, dat een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, bevindingen dat deze niet of niet volledig aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid van de WVW 1994 ten grondslag kunnen worden vastgelegd.”
Verklaring getuige
Ook een verklaring van een getuige kan als bewijs worden gebruikt, maar dan moet er wel iets aanvullend als bewijs liggen die de verklaring ondersteunt.
Enige bestuurdershandeling
Vereist is slechts dat de bestuurder enige bestuurdershandeling heeft verricht.
Het is niet vereist dat de bestuurder daadwerkelijk is weggereden, zoals volgt uit ECLI:NL:RBROT:2021:4197:
“De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser terecht als bestuurder heeft aangemerkt, omdat op grond van de geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat eiser heeft geprobeerd de auto na het ongeval weg te rijden (terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde). Daarmee is eiser aan te merken als bestuurder van het motorvoertuig. Dat het eiser niet is gelukt om weg te rijden, maakt dat niet anders. De rechtbank wijst daarbij op vaste jurisprudentie van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 21 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3732, waaruit volgt dat het verrichten van bestuurdershandelingen voldoende is voor het opleggen van een EMA. Hiervoor is niet vereist dat eiser de auto daadwerkelijk heeft weggereden, maar het voornemen om een motorvoertuig te gaan besturen in combinatie met een begin van uitvoering is voldoende. Dat sprake is van niet van zijn wil afhankelijke omstandigheden waardoor eiser ervan is weerhouden weg te rijden, maakt dat niet anders (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:110).”