Geen schorsing geldigheid rijbewijs bij gebruikershoeveelheid wiet en jointjes in asbak
Heel vaak komt het voor dat het CBR de geldigheid van het rijbewijs schorst wanneer iemand wordt gepakt met een gebruikershoeveelheid wiet bij zich en wat jointjes in de asbak. Uit een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt nu dat dit weliswaar voldoende is voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid, maar dat het CBR niet tevens de geldigheid van het rijbewijs mag schorsen op grond van ernstig gestoord inzicht of gedrag (ABRvS, 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:520):.
In ABRvS 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:520 is bepaald dat geen sprake is van duidelijke aanwijzingen dat een betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling indien een betrokkene bij de politie bekend staat als drugsgebruiker. Daarvoor dienen nadere omstandigheden naar voren te worden gebracht. Het enkele bezit of zelfs het bekend staan als gebruiker van drugs, levert nog duidelijke aanwijzingen op dat een betrokkene lijdt aan een aandoening als bedoeld in artikel 5 lid 1 sub c van de Regeling, waardoor het CBR niet de bevoegdheid heeft de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen. Ten aanzien van de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs gelden namelijk zwaardere criteria, zoals de ABRvS onlangs nog heeft bevestigd in ABRvS 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:646.
Wel terecht onderzoek rijgeschiktheid
De Afdeling overwoog eerst dat het CBR terecht een onderzoek naar de rijgeschiktheid heeft opgelegd:
“Uit de mededeling en het daarbij behorende, op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte, proces-verbaal van verhoor, waarvan de inhoud door [wederpartij] niet wordt betwist, volgt dat [wederpartij] tegenover de politie heeft verklaard elke dag wiet te roken, hij op dat moment een gebruikershoeveelheid wiet bij zich had, er joints in de asbak van de auto waarin hij zich bevond werden aangetroffen en uit antecedenten blijkt dat [wederpartij] bij de politie al langere tijd bekend is als gebruiker van softdrugs. Gelet op deze feiten en omstandigheden bezien in onderlinge samenhang mocht het CBR zich op het standpunt stellen dat [wederpartij] ernstig gestoord inzicht of gedrag, als bedoeld in bijlage 1, onder B, onderdeel II, onder b, van de Regeling, heeft vertoond op grond waarvan een vermoeden bestaat dat hij niet langer beschikt over de rijvaardigheid, dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. De enkele omstandigheid dat [wederpartij] laatstelijk in 2011 met de politie in aanraking is geweest voor het aanwezig hebben van softdrugs en nooit is aangehouden wegens het rijden onder invloed van drogerende stoffen doet hier, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet aan af. Er is voorts, anders dan [wederpartij] aanvoert, niet gebleken dat sprake is van détournement de pouvoir. Zijn enkele stelling dat dit het geval is biedt geen grond voor het oordeel dat onderhavige besluitvorming niet uit het oogpunt van verkeersveiligheid tot stand zou zijn gekomen. Voor zover [wederpartij] er op heeft gewezen dat in bijlage 1, onder B, onderdeel III “Andere drogerende stoffen” als feit dan wel omstandigheid, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen is vermeld: “betrokkene is staande gehouden of aangehouden onder invloed van drogerende stoffen”, wordt overwogen dat dit een andere categorie betreft dan de categorie “ernstig gestoord inzicht of gedrag” waar het hier om gaat. Gezien artikel 23, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling heeft het CBR [wederpartij] terecht een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend. In zoverre slaagt het betoog.
Onterechte schorsing geldigheid rijbewijs
Maar het CBR mocht de geldigheid van het rijbewijs niet schorsen:
“De voorzieningenrechter heeft evenwel terecht overwogen dat niet kan worden geoordeeld dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat [wederpartij] lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling, zodat er geen grond was voor schorsing van het rijbewijs.”
< Terug naar Meer informatie onderzoek naar de rijgeschiktheid (drugs)