Geen onderzoek rijgeschiktheid vanwege drugs wanneer drogerende stoffen niet voor eigen gebruik waren
Voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid vanwege drugs moet komen vast te staan dat de drogerende stoffen die door de politie bij u – als bestuurder – worden aangetroffen voor eigen gebruik waren. U zit dan vaak met het probleem dat wanneer u verklaart dat het niet voor eigen gebruik is, u mogelijk handel in verdovende middelen wordt verweten (via het strafrecht), maar wanneer u wel verklaard dat het voor eigen gebruik is, kan aan u door het CBR een onderzoek naar de rijgeschiktheid worden opgelegd.
Niet voor eigen gebruik
Wanneer u heeft verklaard dat de drugs niet voor eigen gebruik zijn, mag het CBR in beginsel geen onderzoek naar de rijgeschiktheid opleggen. Doen ze dat toch, dan is ons advies om hiertegen in bezwaar te gaan. U hebt dan goede gronden om te winnen, zoals u ook kunt lezen in de uitspraak van de Raad van State van 21 augustus 2013,ECLI:NL:RVS:2013:937:
“6. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het CBR het onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid ten onrechte heeft gelast, zodat het zijn rijbewijs niet ongeldig heeft kunnen verklaren.
6.1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 17 juli 2013 overwogen dat de desbetreffende bepaling in bijlage 1 bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 geen grondslag biedt voor het oordeel dat ook bij het ontbreken van een verklaring dat de aangetroffen drogerende stoffen voor eigen gebruik zijn in een situatie als deze een verplichting tot deelname aan een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd mag worden. De Afdeling heeft het hoger beroep van [appellant] gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd, het besluit van het CBR van 3 juli 2012, waarbij het CBR zijn besluit van 28 februari 2012 tot het verplichten van [appellant] om mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid in stand heeft gelaten, vernietigd en het besluit van 28 februari 2012 herroepen.
6.2. Nu uit de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2013 volgt dat het CBR [appellant] niet heeft kunnen verplichten om mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid, heeft het CBR het aan [appellant] afgegeven rijbewijs niet op grond van artikel 132, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 ongeldig kunnen verklaren omdat hij niet heeft meegewerkt aan het onderzoek naar de geschiktheid.
Het betoog slaagt. Hetgeen [appellant] voor het overige betoogt, behoeft geen bespreking meer.
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzitter het beroep tegen het besluit van 2 januari 2013 van het CBR alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal in de zaak voorzien door het besluit van het CBR van 29 augustus 2012 te herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.”
< Terug naar Meer informatie onderzoek naar de rijgeschiktheid (drugs)