Drogerende stoffen moeten voor eigen gebruik zijn; anders kan CBR geen psychiatrisch onderzoek opleggen

Alleen wanneer de betrokkene tegenover de politie verklaart dat de bij hem aangetroffen drogerende stoffen voor eigen gebruik waren, kan door het CBR een maatregel naar de rijgeschiktheid worden opgelegd. Het CBR mag dit niet op grond van andere omstandigheden aannemen. Ook niet wanneer door de politie in de auto zelf een gebruikte joint vindt, en een wietgeur ruikt. Dit volgt uit een uitspraak van de Raad van State van 20 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4978.

Feiten

Het CBR heeft het in bezwaar gehandhaafde besluit genomen naar aanleiding van een mededeling van de Regiopolitie Midden- en West-Brabant van 16 november 2010. In de bij de mededeling gevoegde processen-verbaal is vermeld dat verbalisanten een uit het motorrijtuig van [appellant] afkomstige sterke henneplucht roken en daarna in zijn jaszak negen voorgedraaide joints en op diverse plaatsen in het motorrijtuig een deels opgerookte joint, een niet-opgerookte joint, een leeg karton van een sixpack Northern Light Joints, vloeipapier, tips en een doosje met hennep aantroffen. Het CBR heeft zich op het standpunt gesteld dat zich feiten en omstandigheden voordoen als vermeld in de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling. Noch in de omstandigheid dat [appellant] geen verklaring heeft afgelegd aan de politie noch in een door hem overgelegde verklaring van een bekende heeft het CBR aanleiding gezien voor een ander standpunt.

Standpunt betrokkene

Betrokkene betoogde dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling. Nu hij geen verklaring heeft afgelegd aan de politie, is niet voldaan aan de vereisten uit die bepaling en heeft het CBR hem ten onrechte verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid.

Uitspraak Raad van State

Niet in geschil is dat [appellant] ten tijde van de aanhouding door de politie op 16 november 2010 in het bezit was van een gebruikershoeveelheid drogerende stoffen als bedoeld in de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling. Om met toepassing van artikel 6, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling, gelezen in verbinding met de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling, een verplichting tot medewerking aan een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen, dient ingevolge laatstgemelde bepaling uit een door betrokkene aan de politie afgelegde verklaring te blijken dat de aangetroffen gebruikershoeveelheid drogerende stoffen voor eigen gebruik is. Niet in geschil is dat [appellant] tegenover de politie geen verklaring heeft afgelegd over de reden van de aanwezigheid van de drogerende stoffen. De duidelijke tekst van de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling biedt geen grond voor het oordeel dat bij het ontbreken van een verklaring voldoende is dat aannemelijk is dat de aangetroffen drogerende stoffen voor eigen gebruik zijn. In aanmerking genomen dat de geschiedenis van de totstandkoming van de Regeling geen toelichting op de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling bevat, zijn er geen aanknopingspunten om het CBR te volgen in het betoog dat voormelde verklaring slechts is vereist om handelaren in drogerende stoffen uit te sluiten van een onderzoek naar de geschiktheid. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, biedt de ratio van de Regeling, te weten het bevorderen van verkeersveiligheid, geen grond voor een ander oordeel, nu de regelgever moet worden geacht dit belang te hebben betrokken bij de totstandkoming van de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling. [appellant] betoogt dan ook terecht dat in dit geval niet is voldaan aan de in voormelde bepalingen neergelegde vereisten voor oplegging van de verplichting tot medewerking aan een onderzoek naar de geschiktheid.

< Terug naar Meer informatie onderzoek naar de rijgeschiktheid (drugs)
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden