Bij bewustheidsstoornissen moet het gaan om neurologische aandoeningen

Niet iedere bewustzijnsstoornis is te begrijpen als een bewustzijnsstoornis in de zin van paragraaf 7.3 van de bijlage. Gelet op het opschrift van hoofdstuk 7 van de bijlage en het bepaalde in paragraaf 7.1 van de bijlage gaat het bij bewustzijnsstoornissen in de zin van paragraaf 7.3 van de bijlage om neurologische aandoeningen en niet om bewustzijnsstoornissen die een geheel externe oorzaak hebben, zoals bij een ongeluk of een narcose het geval is, en mag het CBR eerst na onderzoek door een neuroloog tot de conclusie komen dat een bewustzijnsstoornis samenhangt met een neurologische aandoening. Dit volgt onder meer uit een uitspraak van de Raad van State van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:219

De Raad van State oordeelde als volgt:

In paragraaf 7.1, voor zover thans van belang, is bepaald dat in dit hoofdstuk de eisen aan de geschiktheid voor het onderwerp “neurologie” worden geformuleerd.

In paragraaf 7.3, voor zover thans van belang, is bepaald dat personen met bewustzijnsstoornissen ongeacht de oorzaak voor alle rijbewijzen ongeschikt zijn. Bij bewustzijnsstoornissen in de niet recente voorgeschiedenis en wanneer tevens uit de aantekening van de keurend arts blijkt dat nader specialistisch onderzoek niets heeft uitgewezen, is geen specialistisch onderzoek nodig. In alle andere gevallen is voor de geschiktheidsbeoordeling een specialistisch rapport vereist. De betrokkene kan geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 als deze minstens één jaar vrij is van de bedoelde stoornissen. De geschiktheidstermijn is dan vijf tot tien jaar, afhankelijk van de ernst van het beeld. Deze personen zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2, behalve wanneer de bewustzijnsstoornissen de laatste vijf jaar zijn uitgebleven; in dat geval geldt een geschiktheidstermijn van vijf jaar.

2. Naar aanleiding van de door haar ingediende Eigen Verklaring is [wederpartij] op 16 februari 2012 gekeurd door neuroloog E. van Beijeren. Deze heeft in het rapport van de keuring geconcludeerd dat in juli 2011 sprake was van een eenmalige wegraking met bewustzijnsverlies en incontinentie na een periode met slaapdeprivatie en dat de wegraking mogelijk berust op epilepsie. Naar aanleiding van het verzoek om herkeuring is [wederpartij] op 18 april 2012 gekeurd door neuroloog C.A. van Donselaar. In het rapport van de keuring heeft Van Donselaar geconcludeerd dat sprake is van een wegraking na alcoholgebruik en vermoeidheid. De beschrijving past volgens Van Donselaar niet bij epilepsie. Van Donselaar heeft het CBR geadviseerd om [wederpartij] voor de rijbewijzen van groep 1 één jaar na de wegraking geschikt te achten voor een onbeperkte periode en om haar voor de rijbewijzen van groep 2 voor een periode van vijf jaar vanaf de wegraking ongeschikt te achten. Op grond van dit rapport heeft het CBR geweigerd een Verklaring van geschiktheid af te geven. In het door [wederpartij] aangevoerde bezwaar dat er voor de wegraking een aanwijsbare oorzaak was, te weten verslikken bij overmatig alcoholgebruik, heeft Van Donselaar blijkens het rapport van 3 september 2012 geen aanleiding gezien om tot een andere conclusie te komen. Het CBR heeft voormelde rapporten aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd.

3. De rechtbank heeft overwogen dat het rapport van 3 september 2012 geen uitsluitsel geeft of de door [wederpartij] aangevoerde omstandigheid, te weten alcoholgebruik, al dan niet moet worden aangemerkt als een geheel externe oorzaak die de bewustzijnsstoornis heeft veroorzaakt dan wel kan hebben veroorzaakt. De rechtbank ziet niet in waarom alcoholgebruik niet op één lijn is te stellen met geheel externe factoren zoals een ongeluk, trauma of narcose en is gelet daarop van oordeel dat het CBR zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij [wederpartij] sprake was van een situatie als bedoeld in paragraaf 7.3 van de bijlage bij de Regeling.

4. Het CBR betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 14 september 2012 zorgvuldig is voorbereid en voldoende is gemotiveerd. Hiertoe voert het CBR aan dat hij het besluit heeft mogen baseren op de rapporten van de keurend neuroloog, waarin is geconcludeerd dat [wederpartij] een bewustzijnsstoornis in de zin van paragraaf 7.3 van de bijlage bij de Regeling heeft. Uit de conclusie van de neuroloog volgt dat het alcoholgebruik niet op één lijn kan worden gesteld met geheel externe factoren zoals narcose, maar moet worden aangemerkt als een uitlokkende factor, aldus het CBR.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 augustus 2006 in zaak nr. 200600043/1) is niet iedere bewustzijnsstoornis te begrijpen als een bewustzijnsstoornis in de zin van paragraaf 7.3 van de bijlage. Gelet op het opschrift van hoofdstuk 7 van de bijlage en het bepaalde in paragraaf 7.1 van de bijlage gaat het bij bewustzijnsstoornissen in de zin van paragraaf 7.3 van de bijlage om neurologische aandoeningen en niet om bewustzijnsstoornissen die een geheel externe oorzaak hebben, zoals bij een ongeluk of een narcose het geval is, en mag het CBR eerst na onderzoek door een neuroloog tot de conclusie komen dat een bewustzijnsstoornis samenhangt met een neurologische aandoening.

4.2. Het CBR heeft de conclusie dat [wederpartij] een bewustzijnsstoornis heeft in de zin van paragraaf 7.3 van de bijlage gestaafd met de twee voormelde rapporten van neuroloog Van Donselaar. Hoewel Van Donselaar geen neurologische oorzaak heeft gevonden voor de wegraking van [wederpartij], heeft hij geconcludeerd dat [wederpartij] op grond van paragraaf 7.3 van de bijlage ongeschikt is voor het besturen van motorvoertuigen van groep 1 en groep 2, waarmee hij zich op het standpunt heeft gesteld dat bij [wederpartij] een bewustzijnsstoornis is geconstateerd als bedoeld in die paragraaf. Uit de rapporten is op te maken dat Van Donselaar het aan de wegraking voorafgaande alcoholgebruik in zijn beoordeling heeft betrokken. Nu in de onderzoeken niet is vastgesteld dat de kortstondige wegraking is veroorzaakt door uitsluitend het alcoholgebruik, en hiervoor evenmin anderszins objectieve aanknopingspunten aanwezig zijn, bestaat reeds daarom geen grond voor het oordeel dat de wegraking niet kan samenhangen met een neurologische aandoening en een geheel externe oorzaak heeft. Gelet op de bevindingen van de neuroloog heeft het CBR zich op het standpunt mogen stellen dat de wegraking is te kwalificeren als een bewustzijnsstoornis die onder paragraaf 7.3 van de bijlage valt. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] tegen het besluit van 14 september 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaren.

< Terug naar Meer informatie onderzoek naar de rijgeschiktheid (medische redenen)
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden