Alcoholslotprogramma niet toegestaan voor politieagent die gepakt was wegens rijden onder invloed
Een politieagent die buiten werktijd te veel had gedronken, mag voorlopig gewoon blijven rijden en krijgt geen alcoholslotprogramma opgelegd in afwachting van de uitspraak van de Raad van State over de vraag of het alcoholslotprogramma nu een criminal charge is of niet. Wanneer het wel als criminal charge kan worden aangemerkt, heeft dat grote gevolgen. In dat geval geldt onder meer het verbod van dubbele bestraffing. De voorzieningenrechter heeft mondeling uitspraak gedaan. Het verzoek om een voorlopige voorziening is toegewezen, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich in een hogerberoepszaak nog zal uitlaten over de vraag of de regelgeving op grond waarvan het alcoholslotprogramma is opgelegd verbindend is. Als de regelgeving onverbindend is, heeft dat ook gevolgen voor deze zaak. Het bezwaar kan een redelijke kans van slagen daarom niet worden ontzegd. Bij zijn oordeel heeft de voorzieningenrechter betrokken dat verzoeker zijn baan bij de politie per direct zal verliezen als gevolg van het alcoholslotprogramma.
De uitspraak van de rechtbank (Rb Midden-Nederland, 26 september 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:5279):
“1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op 31 juli 2014 heeft de politie eenheid Den Haag aan verweerder een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) doen toekomen van het vermoeden dat verzoeker niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van de categorie(ën) BE en AM van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Deze mededeling is gebaseerd op de omstandigheid dat bij verzoeker op 22 juli 2014 als bestuurder een ademalcoholgehalte geconstateerd is van 570 µg/l.
2. Op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b, van de WVW in samenhang gelezen met artikel 17, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) besluit verweerder, op grond van een schriftelijke mededeling bedoeld in artikel 130 WVW, dat een betrokkene zich dient te onderwerpen aan het ASP indien bij hem een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger dan 570 µg/l, respectievelijk 1,3 ‰, maar lager is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰.
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat sprake is van een criminal charge in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verzoeker zal als gevolg van het ASP zijn baan bij de politie verliezen, omdat het rijbewijs noodzakelijk is om zijn functie uit te oefenen. Het inbouwen van een alcoholslot in een dienstvoertuig is geen optie. Verzoeker heeft vanwege het incident dat heeft plaatsgevonden inmiddels al voorwaardelijk ontslag aangezegd gekregen. Gelet op de zwaarte van de maatregel is sprake van een punitief karakter. Verzoeker heeft in dat kader verwezen naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EHRM) van 13 december 2005 inzake [naam]/Zweden (ECLI:NL:XX:2005:AV3572). Verzoeker acht het opleggen van een ASP in zijn situatie voorts in strijd met het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Verzoeker werkt al 30 jaar als politieman, en zal zijn baan als gevolg van het ASP verliezen. Dit blijkt ook uit een verklaring van verzoekers leidinggevende van 5 september 2014. Juist door zijn werk is verzoeker zich als geen ander bewust van de gevaren die het rijden onder invloed met zich brengen. Het bewustwordingsdoel van het ASP is daarom in mindere mate op verzoeker van toepassing. Het opleggen van een ASP doet de verkeersveiligheid daarnaast juist afnemen nu verzoeker binnen de politie Officier van Dienst, hulpofficier van justitie en sectiecommandant ME is. Deze functies kunnen niet op korte termijn weer worden ingevuld. Tot slot heeft verzoeker aangevoerd dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu aan beroepschauffeurs die voor hun inkomen afhankelijk zijn van hun C- of D-rijbewijs thans geen ASP meer wordt opgelegd maar een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) alle rechtbanken op 9 september 2014 heeft bericht dat er op dit moment veel zaken bij de ABRvS aanhangig zijn waarbij verweerder een maatregel tot deelneming aan een ASP heeft opgelegd. In de aanhangige zaken wordt de ABRvS in toenemende mate geconfronteerd met de vraag of de uitwerking van artikel 17 van de Regeling in concrete gevallen niet onevenredig is. Verweerder heeft daarop meerdermalen te kennen gegeven dat de Regeling geen ruimte biedt voor een belangenafweging. Onder deze omstandigheden ziet de ABRvS zich voor de vraag gesteld of met de vaststelling van de Regeling in voldoende mate is vermeden dat de toepassing in strijd met het verbod van willekeur uitwerkt en zij ten aanzien van het opleggen van een ASP wellicht om die reden onverbindend dient te worden verklaard. Het voorgaande heeft de ABRvS aanleiding gegeven in een zaak het onderzoek te heropenen en verweerder te verzoeken aan te geven wat zijn standpunt hierover is. Deze berichtgeving heeft er bij de rechtbank Midden-Nederland toe geleid om alle zaken waarin een ASP is opgelegd aan te houden in afwachting van de uitspraak van de ABRvS in die concrete zaak.
5. Gelet op de onder punt 4 weergegeven ontwikkelingen kan het bezwaarschrift van verzoeker een redelijke kans van slagen op voorhand niet worden ontzegd. Door verzoeker is verder aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van het ASP per direct zijn baan bij de politie zal verliezen. Het opleggen van een ASP heeft dan ook zeer ingrijpende gevolgen voor verzoeker. Gelet op die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de belangen van verzoeker bij een schorsing van het bestreden besluit zwaarder te laten wegen dan de belangen van verweerder bij handhaving van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Gelet hierop komt de voorzieningenrechter niet toe aan een bespreking van de overige gronden die zijn gericht tegen het bestreden besluit.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 165,- vergoedt.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).”
< Terug naar Meer informatie alcoholslotprogramma