Geen verklaring afgelegd over gebruikershoeveelheid drugs; ten onrechte onderzoek door CBR opgelegd
Wanneer u door de politie als bestuurder in een auto wordt aangetroffen met drugs, is altijd het advies om een beroep te doen op uw zwijgrecht. Zou u namelijk verklaren dat de drugs voor eigen gebruik is, dan doet de politie ex artikel 130 WVW een melding hiervan aan het CBR en krijgt u een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd. Wanneer het CBR niet kan vaststellen dat het gaat om een gebruikershoeveelheid voor eigen gebruik, dan mag het CBR een dergelijk onderzoek niet opleggen, zo blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4978.
De Afdeling overwoog hierin het volgende:
“Ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling) besluit het CBR dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid in geval van feiten en omstandigheden, vermeld in de bij deze regeling behorende bijlage 1, anders dan die vermeld onder A, onderdeel III. Rijgedrag, of onder B, onderdeel III. Drogerende stoffen, onder Alcohol.
In bijlage 1, onder B. Geschiktheid, onderdeel III. Drogerende stoffen, onderdeel Andere drogerende stoffen, onder b (hierna: de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling) is vermeld: betrokkene is in het bezit van een gebruikershoeveelheid drogerende stoffen en uit een door betrokkene aan de politie afgelegde verklaring blijkt dat deze voor eigen gebruik is.
2. Het CBR heeft het in bezwaar gehandhaafde besluit genomen naar aanleiding van een mededeling van de Regiopolitie Midden- en West-Brabant van 16 november 2010. In de bij de mededeling gevoegde processen-verbaal is vermeld dat verbalisanten een uit het motorrijtuig van [appellant] afkomstige sterke henneplucht roken en daarna in zijn jaszak negen voorgedraaide joints en op diverse plaatsen in het motorrijtuig een deels opgerookte joint, een niet-opgerookte joint, een leeg karton van een sixpack Northern Light Joints, vloeipapier, tips en een doosje met hennep aantroffen. Het CBR heeft zich op het standpunt gesteld dat zich feiten en omstandigheden voordoen als vermeld in de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling. Noch in de omstandigheid dat [appellant] geen verklaring heeft afgelegd aan de politie noch in een door hem overgelegde verklaring van een bekende heeft het CBR aanleiding gezien voor een ander standpunt.
3. De rechtbank heeft overwogen dat het in strijd zou zijn met de ratio van de Regeling om de mogelijkheid tot het opleggen van de verplichting tot medewerking aan een onderzoek naar de geschiktheid afhankelijk te maken van de bereidheid van een bestuurder om een verklaring af te leggen. Indien betrokkene niet heeft verklaard dat de aangetroffen gebruikershoeveelheid voor eigen gebruik is, kan niettemin ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling, gelezen in verbinding met de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling, de verplichting tot medewerking aan een onderzoek naar de geschiktheid worden opgelegd indien buiten twijfel is dat de aangetroffen drogerende stoffen voor eigen gebruik zijn. Dat laatste is in deze zaak het geval, aldus de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling. Nu hij geen verklaring heeft afgelegd aan de politie, is niet voldaan aan de vereisten uit die bepaling en heeft het CBR hem ten onrechte verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid, aldus [appellant].
4.1. Niet in geschil is dat [appellant] ten tijde van de aanhouding door de politie op 16 november 2010 in het bezit was van een gebruikershoeveelheid drogerende stoffen als bedoeld in de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling. Om met toepassing van artikel 6, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling, gelezen in verbinding met de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling, een verplichting tot medewerking aan een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen, dient ingevolge laatstgemelde bepaling uit een door betrokkene aan de politie afgelegde verklaring te blijken dat de aangetroffen gebruikershoeveelheid drogerende stoffen voor eigen gebruik is. Niet in geschil is dat [appellant] tegenover de politie geen verklaring heeft afgelegd over de reden van de aanwezigheid van de drogerende stoffen. De duidelijke tekst van de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling biedt geen grond voor het oordeel dat bij het ontbreken van een verklaring voldoende is dat aannemelijk is dat de aangetroffen drogerende stoffen voor eigen gebruik zijn. In aanmerking genomen dat de geschiedenis van de totstandkoming van de Regeling geen toelichting op de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling bevat, zijn er geen aanknopingspunten om het CBR te volgen in het betoog dat voormelde verklaring slechts is vereist om handelaren in drogerende stoffen uit te sluiten van een onderzoek naar de geschiktheid. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, biedt de ratio van de Regeling, te weten het bevorderen van verkeersveiligheid, geen grond voor een ander oordeel, nu de regelgever moet worden geacht dit belang te hebben betrokken bij de totstandkoming van de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling. [appellant] betoogt dan ook terecht dat in dit geval niet is voldaan aan de in voormelde bepalingen neergelegde vereisten voor oplegging van de verplichting tot medewerking aan een onderzoek naar de geschiktheid.
Het betoog slaagt. Het hoger beroep is gegrond.”
< Terug naar Meer informatie onderzoek naar de rijgeschiktheid (drugs)