Unipolaire stoornis leidt niet perse tot ongeschiktheid
Het bestaan van een unipolaire stoornis hoeft niet altijd te leiden tot ongeschiktheid om motorrijtuigen te besturen en ongeldig verklaring van het rijbewijs. Het is aan de keurend psychiater om duidelijk aan te geven waarom hij in geval van een unipolaire stoornis meent dat er sprake is van ongeschiktheid. Dit volgt uit een uitspraak van de Raad van State van 20 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4942.
In deze zaak voerde betrokkene onder andere als verweer dat het onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, nu het onderzoek vrijwel geheel betrekking had op de vraag naar eventueel alcoholmisbruik en niet zo zeer naar de vraag of er sprake was van een psychiatrische stoornis en in hoeverre dit van invloed was op de rijgeschiktheid. Dit bleek uit het verslag van bevindingen.
Het onderzoek naar haar geestelijke gesteldheid had volgens de betrokkene slechts vijf minuten geduurd en heeft niet plaatsgevonden aan de hand van de paragrafen 8.1 en 8.3 van de bijlage bij de Regeling. Voorts voerde betrokkene aan dat paragraaf 8.3 eveneens een onderzoek naar een voorgeschiedenis van psychiatrische problematiek vereist, zodat de beoordeling conform de in paragraaf 8.1 neergelegde criteria diende plaats te vinden. Zij bestreed dan ook het oordeel van de rechtbank dat reeds op grond van de gestelde diagnose depressieve stoornis tot ongeschiktheid mag worden geconcludeerd. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 3 november 2010 in zaak nr. 201001957/1/H3 en 28 september 2011 in zaak nr. 201100457/1/H3 voerde betrokkene aan dat een unipolaire stoornis niet zonder meer betekent dat iemand ongeschikt is, nu het CBR de psychiatrische conclusies en de wettelijke eisen concreet moet vertalen naar de geschiktheid voor het rijbewijs. Daarbij wijst [appellante] erop dat PHO geen psychiatrische instelling is, zij nooit onder behandeling van een psychiater is geweest en geen voorgeschiedenis heeft op therapeutisch gebied.
De Raad van State overwoog als volgt:
“3.1. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellante] desgevraagd verklaard dat het onderzoek op 7 augustus 2010 nagenoeg geheel betrekking had op eventueel alcoholmisbruik en dat zij Tijdink en Harmelink zelf erop heeft moeten wijzen met welke reden zij een onderzoek diende te ondergaan, namelijk met het oog op vermeende psychiatrische problemen. Naar aanleiding van deze mededeling heeft Tijdink haar vervolgens een vragenlijst meegegeven. Bij brief van 31 augustus 2010 hebben de behandelaars van [appellante] in PHO op haar verzoek hun reactie aan Tijdink doen toekomen op de door hem opgestelde vragenlijst. Bij brief van 6 oktober 2010 heeft [appellante] te kennen gegeven dat volgens haar in het verslag van bevindingen een aantal onjuistheden staat die betrekking hebben op de beoordeling aan de hand van paragraaf 8.3. Bij brief van 18 oktober 2010 is aan [appellante] medegedeeld dat naar aanleiding van haar opmerkingen de arts het rapport heeft aangepast. De hiervoor beschreven gang van zaken is door het CBR niet betwist.
3.2. Zoals hiervoor is overwogen, hebben Tijdink en Harmelink geconcludeerd dat bij [appellante] op 11 maart 2010 sprake was van een depressieve stoornis, matig van ernst. De in het verslag van bevindingen vermelde feiten en omstandigheden hebben evenwel nagenoeg allemaal betrekking op het alcoholgebruik van [appellante]. In het verslag wordt verder slechts verwezen naar de depressieve klachten van [appellante] van zeven jaar geleden en haar twee opnames in 2010. Als aanleiding voor deze opnames worden genoemd het overlijden van de hond van [appellante] bij een auto-ongeluk en depressieve klachten in verband met veranderingen in de werksituatie. Afgezien hiervan geeft het verslag van bevindingen geen enkel inzicht in de wijze waarop Tijdink en Harmelink tot de door hen gestelde diagnose zijn gekomen. Daarbij geldt dat mensen met een unipolaire stoornis volgens paragraaf 8.3 niet reeds om die reden ongeschikt zijn voor het besturen van motorrijtuigen. Volgens deze paragraaf dient dit mede beoordeeld te worden aan de hand van de vraag of de desbetreffende persoon therapeutisch goed is ingesteld en een redelijk ziekte-inzicht heeft. Uit het verslag van bevindingen volgt echter niet dat Tijdink en Harmelink zodanige beoordeling hebben verricht. Zij hebben derhalve evenmin inzichtelijk gemaakt waarom de door hen gestelde diagnose dient te leiden tot de conclusie dat [appellante] ongeschikt moet worden geacht voor het besturen van motorrijtuigen. Dit klemt temeer nu de behandelaars van [appellante] in PHO in de brief van 31 augustus 2010 te kennen hebben gegeven dat zij geen aanwijzingen hebben om aan de rijgeschiktheid van [appellante] te twijfelen.
Gelet op het voorgaande, is de Afdeling van oordeel dat het onderzoek onvolledig is geweest en daardoor op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het verslag van bevindingen vertoont daarom naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken en is zodanig onvoldoende concludent, dat het CBR zich daarop bij zijn besluitvorming niet heeft mogen baseren. De rechtbank heeft dit niet onderkend.”
< Terug naar Meer informatie onderzoek naar de rijgeschiktheid (medische redenen)< Terug naar Meer informatie rijbewijs ongeldig verklaard