Hoorplicht; niet zonder meer bezwaar kennelijk ongegrond verklaren
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 10 december 2008 ECLI:NL:RVS:2008:BG6402), mag slechts met toepassing van deze bepaling van het horen worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
Raad van State , 9 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP7162
“In het bezwaarschrift heeft [appellant] gesteld dat hij aan ADHD met een aandachtsstoornis lijdt en dat hij daardoor geen inzicht in administratieve en financiële zaken heeft. Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft [appellant] bij zijn bezwaarschrift geen stukken gevoegd om de aanwezigheid van de stoornis en de gevolgen daarvan te onderbouwen. Reeds vanwege het feit dat over de goederen van [appellant] een bewind is ingesteld, zoals in het – door de bewindvoerder namens hem ingediende – bezwaarschrift is vermeld, was echter niet op voorhand onaannemelijk dat [appellant] inderdaad aan de gestelde stoornis met de genoemde gevolgen leed, zodat niet kon worden uitgesloten dat als gevolg van deze stoornis hij op de daartoe vastgestelde datum niet op het aan hem opgelegde onderzoek heeft kunnen verschijnen en derhalve een geldige reden van verhindering had. Gezien het voorgaande, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het CBR bij het besluit van 20 oktober 2008 het bezwaar kennelijk ongegrond heeft mogen achten en daarom op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb ervan heeft mogen afzien om [appellant] van tevoren te horen. Het betoog slaagt.”
Raad van State, 27 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ2635
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 december 2008 in zaak nr. 200704652/1) mag van het horen slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Die situatie doet zich hier niet voor. In zijn bezwaarschrift had [appellant] aangevoerd dat hij wegens ziekte niet in staat was om te verschijnen bij het onderzoek naar de geschiktheid. Door van het horen af te zien, heeft het CBR [appellant] de mogelijkheid ontnomen om deze stelling toe te lichten en uit te leggen waarom hij geen medisch inhoudelijk bewijs had. De rechtbank heeft daarom niet onderkend dat het CBR zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van het horen mocht worden afgezien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Het betoog slaagt.
Raad van State, 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1604
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien, indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 3 december 2008 in zaak nr. 200704652/1), mag slechts met toepassing van deze bepaling van het horen worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Die situatie doet zich hier niet voor. In zijn bezwaarschrift heeft [appellant] aangevoerd dat de toepasselijke regelgeving onverbindend is en het besluit van 16 februari 2012 onrechtmatig vanwege strijd met een ieder verbindende verdragsbepalingen en algemene rechtsbeginselen. Door van het horen af te zien, heeft het CBR [appellant] ten onrechte de mogelijkheid ontnomen dat betoog toe te lichten. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
Rechtbank Noord-Nederland, 14 maart 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ4554
Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS, 3 december 2008 in zaak nr. 200704652/1) overweegt de rechtbank dat van het horen slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb mag worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Die situatie doet zich hier niet voor. In zijn bezwaarschrift had [X] gemotiveerd betwist dat niet was voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 6 van de RMRG, in die zin dat geen sprake is geweest van vier overtredingen. Door van het horen af te zien, heeft het CBR [X] de mogelijkheid ontnomen om deze stelling nader toe te lichten. Het CBR heeft zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van het horen mocht worden afgezien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Het betoog van [X] slaagt.
< Terug naar Algemene verweren