Twijfel identiteit bestuurder in CBR-procedure
Ook in de CBR-procedure kan de vraag spelen wie nu de bestuurder van het motorrijtuig is geweest. Alleen aan de bestuurder mag het CBR immers een maatregel opleggen. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, 19 juni 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:2415 kwam deze vraag ook aan de orde. Uiteindelijk leidde twijfel over de identiteit van de bestuurder tot de teruggave van het rijbewijs.
Verweer: identiteit van bestuurder staat niet vast
Verzoeker voert aan dat verweerder het primaire besluit niet in redelijkheid had kunnen nemen. Verzoeker meent dat niet kan worden vastgesteld dat hij het voertuig bestuurde waarmee op 16 januari 2017 de overtredingen werden begaan. Verzoeker stelt dat voor het opleggen van de maatregel vereist is dat onomstotelijk is komen vast te staan dat hij de bestuurder was van het voertuig. Dat de politieambtenaar de identiteit van verzoeker op een later moment vaststelt aan de hand van een foto in het politiesysteem biedt volgens verweerder onvoldoende grond voor een onomstotelijke vaststelling van zijn identiteit. Ter ondersteuning van zijn standpunt overlegt verzoeker verschillende foto’s van mensen uit zijn kennissenkring, die volgens verzoeker een sterke gelijkenis met hem vertonen. Verzoeker stelt dat deze kennissen regelmatig van zijn Opel Antara gebruik maken. Nu verzoeker meent dat zijn identiteit niet onomstotelijk is vastgesteld stelt hij zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende grond heeft om een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen.
Vaststelling identiteit bestuurder kan ook op andere wijze dan staandehouding
Verweerder (het CBR) voert aan dat de politieambtenaar verzoeker heeft herkend als de bestuurder aan de hand van de foto’s die in het politiesysteem zijn opgenomen. Uit het mutatierapport blijkt dat de politieambtenaar de bestuurder een aantal keren duidelijk heeft gezien. De politieambtenaar heeft tegenover verweerder achteraf nogmaals, zowel telefonisch als via de e-mail, bevestigd dat hij verzoeker duidelijk heeft herkend. Verweerder beroept zich op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) -onder meer de uitspraak van 20 april 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ1897)- waarin de Afdeling aangeeft dat weliswaar is vereist dat de identiteit van de betrokken bestuurder is komen vast te staan, maar dat dit ook anders dan door staandehouding kan zijn geschied. Volgens verweerder kon de identiteit van verzoeker daarom later worden vastgesteld aan de hand van informatie in de politiesystemen.
Voorzieningenrechter; initiële twijfel bij politieagent leidt tot teruggave rijbewijs
De voorzieningenrechter overweegt dat de politieambtenaar verzoeker heeft geïdentificeerd aan de hand van foto’s in de politiesystemen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 16 januari 2013 in zaak nr. 201204366/1/A3), mag een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, in beginsel uitgaan van de juistheid van het door een politieambtenaar opgestelde mutatierapport.
De voorzieningenrechter overweegt dat de wetgever een toelichting heeft gegeven omtrent het vaststellen van de identiteit van de bestuurder wanneer een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer wordt opgelegd (toelichting op de wijziging van de Regeling, Staatscourant 25 september 2008, nr. 186). Voor het vaststellen van de identiteit van de bestuurder wanneer een onderzoek naar de geschiktheid wordt opgelegd geldt eenzelfde maatstaf. De door de wetgever gekozen formulering van artikel 23, derde lid, onder b van de Regeling, dat ten aanzien van betrokkene als bestuuder de gedraging genoemd in de bijlage behorende bij de Regeling onder B, onderdeel II, onder b en f, moeten zijn geconstateerd, duidt erop dat de identiteit van de betrokken bestuurder onomstotelijk moet zijn vastgesteld. De identiteit kan niet onomstotelijk worden vastgesteld als nog enige twijfel bestaat omtrent de identiteit van de bestuurder.
Nu de identiteit van de bestuurder niet onomstotelijk is vastgesteld kan het primaire besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen stand houden. De voorzieningenrechter zal overgaan tot schorsing van het besluit.