Raad van State: CBR mag geen alcoholslotprogramma meer opleggen!

Het CBR mag geen alcoholslotprogramma meer opleggen. Dat heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald in een uitspraak van 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:622. Wanneer een persoon ook al via het strafrecht door het Openbaar Ministerie wordt vervolgd en in dat kader door de rechter is veroordeeld en/of een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen, mag het CBR niet ook nog eens een alcoholslotprogramma opleggen. Dit leidt immers tot dubbele bestraffing en is in strijd met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 Awb.

Overwegingen Raad van State

In de uitspraak komt de Raad van State  tot de volgende overweging;

“5.4. Aan een algemeen verbindend voorschrift, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Regeling, kan slechts verbindende kracht worden ontzegd, indien dit in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien dit in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag om de verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter heeft daarbij niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen en heeft ook overigens daarbij terughoudendheid te betrachten.

Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt dat de gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Dit artikel is ook van toepassing op de Regeling omdat een ministeriële regeling een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, en de aard van de Regeling zich daartegen niet verzet.

De Afdeling is, in het licht van omstandigheden die de Afdeling in overweging 5.2. heeft vastgesteld, van oordeel dat de minister bij de totstandkoming van de Regeling de mogelijke ingrijpende gevolgen van de oplegging van het asp, die zich in de praktijk met regelmaat voordoen, niet afdoende heeft afgewogen. In een substantieel aantal gevallen kan artikel 17 van de Regeling onevenredig uitwerken omdat het asp moet worden opgelegd aan bestuurders indien aan de toepassingsvoorwaarden neergelegd in dat artikel wordt voldaan, zonder dat daarbij rekening kan worden gehouden met hun persoonlijke omstandigheden. De Regeling maakt ten onrechte geen onderscheid tussen gevallen waarin deze ingrijpende gevolgen zich wel en niet voordoen en biedt het CBR evenmin ruimte om in de gevallen waarin deze zich voordoen een geïndividualiseerde afweging te verrichten. Aldus is voor die gevallen in de Regeling de evenredigheid van de opgelegde maatregel onvoldoende gewaarborgd, zodat artikel 17, eerste lid, van de Regeling in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en derhalve onverbindend is. Dat de wetgever bij de totstandkoming van artikel 131 en 132b van de Wvw 1994, zoals het CBR onder verwijzing naar de memorie van toelichting stelt, bewust heeft afgezien van de mogelijkheid om ruimte te laten voor een belangenafweging blijkt niet uit de tekst van deze artikelen en maakt reeds daarom niet dat de Regeling niet aan artikel 3:4 van de Awb behoeft te voldoen. De tekst van genoemde artikelen laat ruimte voor een regeling die rekening houdt met de uiteenlopende gevolgen van het asp voor verschillende personen en situaties. Het streven om ongelijkheid en willekeur te voorkomen, dat volgens het CBR de achtergrond van de keuze voor een dwingende regeling van het asp vormt, staat niet haaks op het verdisconteren van situaties waarin dit uitgangspunt in de praktijk juist leidt tot ongelijkheid en willekeur, omdat relevante omstandigheden ertoe leiden dat de uniforme toepassing van de maatregel van het asp voor de een veel ernstiger gevolgen heeft dan voor de ander. De verwijzing van het CBR naar de geschiedenis van totstandkoming van de regeling van het asp, waaruit blijkt dat de wetgever van belang acht dat van degene die voor zijn inkomen van het rijbewijs afhankelijk is juist extra verantwoordelijkheidsgevoel mag worden verwacht, acht de Afdeling van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen.”

Tips aan CBR en minister

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geeft in de uitspraak nog wel enkele tips aan het CBR en de minister voor een wijziging van de regeling over het alcoholslotprogramma;

De Afdeling overweegt: “Het is niet aan de Afdeling, maar aan de wetgever dan wel de minister om te beoordelen in welke gevallen het opleggen van een asp aanvaardbaar zou kunnen zijn:

  • hetzij door hiervoor een regeling te treffen,
  • hetzij door aan het CBR de ruimte te laten met inachtneming van de betrokken belangen deze afweging in een concreet geval te maken.
  • Een meer gedifferentieerde regeling waarbij de regelgever op voorhand afweegt in welke gevallen en onder welke omstandigheden geen asp wordt opgelegd,
  • Een keuzemogelijkheid tussen een asp en een onderzoek naar de geschiktheid met mogelijk een onvoorwaardelijke ongeldigverklaring van het rijbewijs voor een bepaalde periode of het geheel intrekken van de regeling van het asp behoren tot de mogelijkheden.
  • Voor een deel van de gevallen zou ook het verlagen van de kosten een oplossing kunnen zijn.

Anders dan het CBR meent, is een zogeheten hardheidsclausule volgens de rechter niet de enige mogelijkheid om aan de gerezen bezwaren tegen de regeling van het asp in haar huidige vorm tegemoet te komen.

De vraag is nu waar de wetgever mee gaat komen. Die is nu als eerste aan zet. Binnenkort zal er waarschijnlijk een nieuwe regeling gaan komen.

Alcoholslotprogramma al door CBR opgelegd?

De grote vraag is nu hoe het zit met de oude gevallen waarbij al een alcoholslotprogramma is opgelegd door het CBR. Ook daar gaat de rechter op in:

“Ter voorlichting merkt de Afdeling op, dat het voorgaande niet betekent dat eerdere uitspraken waarin de Regeling wel verbindend is geacht vatbaar zijn voor herziening in de zin van artikel 8:119 van de Awb. De rechtszekerheid vergt dat onherroepelijke rechterlijke uitspraken slechts in uitzonderlijke gevallen worden herzien. Een rechterlijke uitspraak waarin de rechter blijk geeft van een gewijzigde rechtsopvatting is geen grond voor herziening als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Evenmin betekent de onverbindendheid van de Regeling, dat het CBR, hoewel daartoe bevoegd, gehouden is om reeds in rechte onaantastbaar geworden besluiten tot oplegging van een asp te heroverwegen (vgl. HR 16 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0718; Vulhop).”

Alleen als er dus nog een procedure loopt tegen het alcoholslotprogramma, kunt u het alcoholslot blijven aanvechten. Als er op dit moment geen procedure meer loopt, en de termijnen zijn overschreden dan is er helaas niets tegen het alcoholslotprogramma te doen en zult u gewoon de 2 jaar moeten volbrengen om eruit te komen. Is uw rijbewijs ongeldig verklaard omdat u niet meedoet, dan blijft uw rijbewijs ook voor de periode van 5 jaar ongeldig. Ook daartegen kunt u niets doen.

 

< Terug naar Meer informatie alcoholslotprogramma
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden