CBR mag buitenlands rijbewijs niet ongeldig verklaren
Wanneer de houder van een buitenlands rijbewijs in Nederland woonachtig is, kan het CBR een maatregel opleggen en de geldigheid van het rijbewijs schorsen. Dat doet het CBR middels een besluit. De datum waarop het besluit wordt genomen, is leidend voor de vraag of iemand in Nederland woonachtig is en dus in Nederland staat ingeschreven. Evenwel betekent dit niet dat het CBR na het onderzoek naar de rijgeschiktheid ook hetzelfde rijbewijs ongeldig kan verklaren. Het ongeldig verklaren van het rijbewijs doet het CBR middels een apart besluit. Dat is namelijk het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs. Ook voor dit besluit geldt dat de datum waarop het besluit wordt genomen leidend is voor de vraag of de houder van het buitenlands rijbewijs in Nederland woonachtig is. Is deze houder dus in de tijd tussen het opleggen van de maatregel en het ongeldig verklaren van het rijbewijs verhuisd naar het buitenland en dus uitgeschreven in Nederland, dan mag het CBR niet meer het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs nemen. Het CBR moet het rijbewijs dan aan de houder terug geven. Bent u in deze tussentijd uitgeschreven in Nederland en verklaart het CBR uw rijbewijs toch ongeldig, neem dan contact met ons op! Wij zullen u bijstaan.
Het bovenstaande vloeit voort uit artikel 134 lid 2 jo. artikel 134 lid 9 WVW, alsmede uit de jurisprudentie van de ABRvS van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2152. De Afdeling overwoog in deze uitspraak onder meer:
“2. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen hij in zijn beroepschrift naar voren heeft gebracht met betrekking tot zijn woonplaats in Duitsland en de gevolgen daarvan voor de bevoegdheid van het CBR om te beslissen over de geldigheid van zijn rijbewijs mist feitelijke grondslag, nu de rechtbank deze beroepsgrond in overweging 7 van de aangevallen uitspraak heeft beoordeeld.
- [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het CBRniet bevoegd was tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Daartoe voert hij aan dat hij sinds 8 februari 2013 alleen een Duits rijbewijs heeft en bovendien sinds 15 september 2011 in [woonplaats], Duitsland woont, waar hij sinds 12 juli 2012 is ingeschreven in de gemeentelijke administratie. Hij betoogt dat de rechtbank het door hem in dit verband gedane bewijsaanbod ten onrechte heeft gepasseerd.
3.1. Artikel 134, tweede lid, van de WVW 1994 bepaalt dat het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs besluit indien de uitslag van het onderzoek naar de geschiktheid daartoe aanleiding geeft.
Ingevolge het negende lid, wordt, voor de toepassing van artikel 134 van de WVW 1994 onder “rijbewijs” mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
3.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van 4 augustus 2010 in zaak nr. 201000925/1/H3 overweegt de Afdeling dat uit de tekst en de strekking van artikel 134, tweede en negende lid, van de WVW 1994 volgt dat het negende artikellid ziet op het moment dat het CBR een besluit neemt tot ongeldigverklaring van het rijbewijs. Hoewel de aangehaalde uitspraak ziet op de toepassing van artikel 131, vierde en zevende lid, van de WVW 1994, is de strekking van die artikelleden vergelijkbaar met de in de onderhavige zaak voorliggende leden van artikel 134 van de WVW 1994. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak dan ook ten onrechte van belang geacht dat [appellant] ten tijde van de aanhouding op 27 juni 2012 over een Nederlands rijbewijs beschikte.
3.3. Niet in geschil is dat [appellant] ten tijde van het nemen van het besluit van 15 mei 2013 alleen beschikte over een rijbewijs dat was afgegeven door de Duitse autoriteiten, zodat het CBR ingevolge artikel 134, negende lid, van de WVW 1994 slechts bevoegd was dat rijbewijs ongeldig te verklaren indien [appellant] ten tijde van het besluit van 15 mei 2013 in Nederland woonachtig was. Vast staat dat [appellant] ten tijde van het besluit van 15 mei 2013 ingeschreven stond in de Gemeentelijke Basisadministratie (thans: de Basisregistratie Personen) op het adres [locatie 1] te Venlo. Onder verwijzing naar de uitspraak van 15 februari 2012 in zaak nr. 201107440/1/A1, overweegt de Afdeling dat de inschrijving in de Basisregistratie Personen, behoudens tegenbewijs, in beginsel een vermoeden oplevert dat de desbetreffende bewoner zijn hoofdverblijf op dat adres heeft.
[appellant] heeft gesteld dat hij ten tijde van het besluit van 15 mei 2013 niet in Nederland woonachtig was, maar in een door zijn ouders voor hem en zijn zus gehuurde woning in [woonplaats], een dorp in de gemeente Nettetal, Duitsland woonde. Hij heeft dit standpunt onderbouwd met diverse stukken, waaronder een op naam van [personen] gesteld huurcontract van 7 september 2011 voor een woning op het adres [locatie 2] in Nettetal en een van een gemeentelijk stempel voorzien inschrijvingsformulier waaruit blijkt dat [appellant] zich op 12 juli 2012 bij de gemeente Nettetal heeft aangemeld als bewoner van die woning. Voorts heeft [appellant] een klantenovereenkomst met de Volksbank Krefeld eG van 25 juli 2012 overgelegd waarop [locatie 2] te Nettetal als adres van [appellant] is opgenomen. [appellant] heeft daarnaast vier verklaringen overgelegd waarin door verschillende personen wordt bevestigd dat hij sinds 15 september 2011 op het adres [locatie 2] in Nettetal woont. Ter zitting van de Afdeling is door twee getuigen onder ede verklaard dat [appellant] in september 2011 naar Duitsland is verhuisd en daar sindsdien woont. Gelet hierop vormen de door [appellant] overgelegde verklaringen en documenten voldoende tegenbewijs om niet langer aannemelijk te achten dat [appellant] ten tijde van het nemen van het besluit van 15 mei 2013 in Nederland woonachtig was. Dat in enkele brieven van [appellant] en diens gemachtigde aan het CBR is vermeld dat [appellant] in Venlo woont, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] onweersproken verklaard dat het adres in Venlo zijn ouderlijk huis betreft dat op korte afstand van zijn woonplaats in Duitsland is gelegen. Dit adres werd door hem gebruikt als postadres voor Nederlandse instanties.
Nu [appellant] op 15 mei 2013 over een Duits rijbewijs beschikte en in Duitsland woonde, was het CBR ingevolge artikel 134, negende lid, van de WVW 1994 niet bevoegd het rijbewijs van [appellant] met toepassing van artikel 134 van de WVW 1994 ongeldig te verklaren. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Het betoog slaagt. Hetgeen [appellant] voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.”
< Terug naar Meer informatie rijbewijs ongeldig verklaard