CBR-Advocaat https://cbr-advocaat.nl/ Thu, 10 Oct 2024 06:24:02 +0000 nl-NL hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.6.2 Ontkenning bestuurderschap https://cbr-advocaat.nl/ontkenning-bestuurderschap/ https://cbr-advocaat.nl/ontkenning-bestuurderschap/#respond Thu, 10 Oct 2024 06:24:02 +0000 https://cbr-advocaat.nl/?p=2127 Als er bij een snelheidsovertreding geen staandehouding heeft plaatsgevonden, kan er twijfel ontstaat over het bestuurderschap. Dat kan onder omstandigheden reden zijn dat het CBR onder die omstandigheden geen maatregel mocht opleggen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3712, volgt dat met voldoende zekerheid moet zijn komen vast te staan dat […]

The post Ontkenning bestuurderschap appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
Als er bij een snelheidsovertreding geen staandehouding heeft plaatsgevonden, kan er twijfel ontstaat over het bestuurderschap. Dat kan onder omstandigheden reden zijn dat het CBR onder die omstandigheden geen maatregel mocht opleggen.

Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3712, volgt dat met voldoende zekerheid moet zijn komen vast te staan dat de betrokkene als bestuurder is opgetreden. Daarvoor is echter niet noodzakelijk dat de betrokken bestuurder staande wordt gehouden. Ook op andere wijze kan de identiteit van de bestuurder met voldoende zekerheid komen vast te staan. In het geval de vaststelling van het CBR is gebaseerd op de constatering van een verbalisant, opgenomen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal waarin gemotiveerd is beschreven dat de verbalisant de bestuurder positief heeft herkend, mag het CBR daar in beginsel op afgaan. Dat is anders wanneer er aanleiding bestaat voor redelijke twijfel aan de in het proces-verbaal opgenomen waarneming van de verbalisant.

Het ligt dus steeds aan de feiten en omstandigheden van het geval, zoals verwoord in het proces-verbaal.

  • In ECLI:NL:RVS:2019:4402 ging het om een motorrijder die wegreed en een helm droeg. Hij ontkende dat hij gereden had, maar de verbalisanten omschreven dat ze client herkende en hij ook bij het later aantreffen glimlachte toen hij werd aangesproken. Dat vond de Afdeling voldoende.

The post Ontkenning bestuurderschap appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
https://cbr-advocaat.nl/ontkenning-bestuurderschap/feed/ 0
Verweren tegen een LEMG https://cbr-advocaat.nl/verweren-tegen-een-lemg/ https://cbr-advocaat.nl/verweren-tegen-een-lemg/#respond Thu, 10 Oct 2024 05:56:35 +0000 https://cbr-advocaat.nl/?p=2125 Vaste rechtspraak is dat het CBR en de rechter mogen uitgaan van de bevindingen van verbalisanten in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Uit vaste rechtspraak volgt ook dat de politie voor een snelheidsmeting gebruik mag maken van een boordsnelheidsmeter. Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling […]

The post Verweren tegen een LEMG appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
Vaste rechtspraak is dat het CBR en de rechter mogen uitgaan van de bevindingen van verbalisanten in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Uit vaste rechtspraak volgt ook dat de politie voor een snelheidsmeting gebruik mag maken van een boordsnelheidsmeter.

Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABvRS) van 19 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1718), 28 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1670) en 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1604.

Dit tegenbewijs is relatief moeilijk te leveren.

  • Een berekening van de gereden snelheid via Google Timeline wordt niet snel door de rechter geaccepteerd (ECLI:NL:RBLIM:2024:3332).
  • Een vergissing in de maximumsnelheid is ook geen grond om onder de LEMG uit te komen. (ECLI:NL:RBMNE:2024:3186).

Wat werkt dan wel?

Het advies is om het dossier op te vragen via het CBR. U krijgt dan onder andere het proces-verbaal opgestuurd waarin de bevindingen van de verbalisant zijn weergegeven. Ook voor een snelheidsmeting gelden speciale regels. Als er fouten zijn gemaakt bij de snelheidsovertreding, biedt dat een mogelijkheid om onder de LEMG uit te komen.

The post Verweren tegen een LEMG appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
https://cbr-advocaat.nl/verweren-tegen-een-lemg/feed/ 0
Opheffen schorsing rijbewijs vanwege werk https://cbr-advocaat.nl/opheffen-schorsing-rijbewijs-vanwege-werk/ https://cbr-advocaat.nl/opheffen-schorsing-rijbewijs-vanwege-werk/#respond Tue, 09 Jul 2024 11:16:34 +0000 https://cbr-advocaat.nl/?p=2113 Bij het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid schorst het CBR in de meeste gevallen tevens de geldigheid van het rijbewijs. Dat betekent dat u vanaf dat moment niet meer mag rijden. Dat heeft natuurlijk een forse impact op een betrokkene. U kunt proberen om de schorsing dan nog aan te vechten, maar de […]

The post Opheffen schorsing rijbewijs vanwege werk appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
Bij het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid schorst het CBR in de meeste gevallen tevens de geldigheid van het rijbewijs. Dat betekent dat u vanaf dat moment niet meer mag rijden. Dat heeft natuurlijk een forse impact op een betrokkene. U kunt proberen om de schorsing dan nog aan te vechten, maar de kans van slagen is niet groot. Slechts in uitzonderlijke gevallen haalt de rechter de schorsing ervan af.

Een voorbeeld van een gunstige uitspraak is die van de rechtbank Zeeland West-Brabant van 12 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7560.
Het gaat hier om een zeer uitzonderlijke situatie waarbij de rechter bij voorlopige voorziening het rijbewijs aan de betrokkene heeft teruggegeven vanwege het feit dat hij slechts een heel klein stukje had gereden en hij daarnaast het rijbewijs echt dringend nodig had vanwege zijn werk.
De rechtbank stelde allereerst vast dat de betrokkene het rijbewijs terug heeft gekregen via een klaagschriftprocedure:
Aan eiser is een rijbewijs afgegeven. Op 7 november 2021 is hij door de politie aangehouden op verdenking van het rijden onder invloed van alcohol. Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal volgt dat bij eiser een ademalcoholgehalte van 845 µg/l is vastgesteld.
Het rijbewijs van eiser is ingevorderd. Eiser heeft een klaagschrift ingezonden. Bij beschikking van 1 december 2021 is het beklag gegrond verklaard en de teruggave van het rijbewijs aan eiser gelast. Aangegeven is dat gelet op het promillage dat is aangetroffen, het belang van de verkeersveiligheid in beginsel een inhouding van het rijbewijs voor langere duur kan dragen. Echter, gelet op de bijzonder omstandigheden waaronder de overtreding is begaan en het feit dat eiser zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn onderneming en dat eiser zijn rijbewijs al een maand kwijt is, heeft de raadkamer reden gezien om de persoonlijke omstandigheden zwaarder te laten wegen en het rijbewijs eerder terug te geven.

De rechtbank bevestigde daarna het dwingendrechtelijke karakter van de CBR-regelgeving:

Vast staat dat eiser de hier bedoelde regel niet heeft nageleefd en dat bij hem een zodanig hoog ademalcoholgehalte is vastgesteld dat het CBR op grond van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a van de ‘Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011’ (de Regeling) meteen een onderzoek diende op te leggen. Op grond van artikel 6 van de Regeling schorst het CBR in zo’n geval ook de geldigheid van het rijbewijs.
De dwingendrechtelijke bepalingen waarop de beslissing tot het opleggen van een onderzoek en het schorsen van het rijbewijs is gebaseerd bieden het CBR geen ruimte voor een belangenafweging.

Maar, de rechtbank geeft aan dat er wel een evenredigheidstoets kan plaatsvinden:

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een rechter in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken.

De rechtbank verwijst hiervoor naar AbRS 3 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2889 en 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:856.

En dan vat de rechtbank de verweren van de betrokkene samen:

“Eiser wijst er in dit verband op dat hij op 1 december 2021, met instemming van de officier van justitie, het rijbewijs van de raadkamer van de rechtbank Oost-Nederland retour heeft ontvangen. Sindsdien beschikte eiser weer over zijn rijbewijs en heeft hij gewoon gereden. Pas vier maanden later volgde het primaire besluit van het CBR naar aanleiding van een administratieve ‘veegmededeling’. Verder betwist eiser dat de verkeersveiligheid in het geding is geweest. Eiser wijst erop dat niet alleen de officier van justitie maar ook de klaagschriftrechter van mening waren dat het rijbewijs snel aan eiser kon worden teruggegeven. De officier is zelfs overgegaan tot een zeer uitzonderlijke afdoening: geen straf maar voorwaardelijke seponering van de zaak. Dit alles wijst erop dat er in deze zaak sprake is van zeer speciale en bijzondere omstandigheden, die maken dat er aanleiding is de Regeling in dit zeer uitzonderlijke geval buiten toepassing te laten, zoals ook door de rechtspraak van de AbRS mogelijk wordt gemaakt.
3.7.
Eiser wijst er verder op dat de voorzieningenrechter in haar uitspraak van 13 mei 2022 als volgt heeft overwogen:
“5.6 Verzoeker heeft betoogd dat hij niet de intentie had om in de nacht van 6 op 7 november 2021 zelf te gaan rijden. Hij had immers een taxi genomen om van een restaurant naar zijn hotel te gaan, waar hij zou overnachten. Nadat hij door omstandigheden het hotel was uitgezet en zijn auto de parkeergarage diende te verlaten, heeft verzoeker de nachtportier van het hotel gevraagd de auto naar buiten te rijden. Nadat de nachtportier een poging had ondernomen en te kennen gaf niet verder te kunnen rijden vanwege de vele elektronica in de auto, is verzoeker door de nachtportier gevraagd de auto zelf uit de garage te rijden. De nachtportier zou daarna de auto van verzoeker weer overnemen en verplaatsen naar een parkeerplaats. Verzoeker is aangehouden toen hij de parkeergarage uitreed.
5.7
Gelet op deze zeer specifieke omstandigheden, die door het CBR niet worden weersproken, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden aangenomen dat verzoeker geenszins de intentie had om met alcohol op te rijden. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat eiser zich gedwongen voelde door de omstandigheden. De nachtportier had zijn auto al uit het vak gereden en durfde niet meer verder te rijden. Ook acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat eiser niet van plan was op de openbare weg te rijden, maar enkel de auto uit de parkeergarage te rijden, zodat de nachtportier het weer van hem kon overnemen. Verder is gebleken dat verzoeker niet eerder is aangehouden voor dronken rijden en dat hij gemotiveerd heeft aangegeven zijn rijbewijs nodig te hebben voor zijn werk.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan gelet op deze omstandigheden niet worden uitgesloten dat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken voor verzoeker.”

De rechtbank oordeelt als volgt.

De rechtspraak maakt het mogelijk om ook bij een dwingendrechtelijke regeling een evenredigheidstoets uit te voeren, zoals de voorzieningenrechter heeft gedaan. De toets die de rechtbank daarbij aanlegt, is een hele strenge. De vraag is of er in dit specifieke geval reden is om de Regeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing te laten vanwege zeer bijzondere omstandigheden, die maken dat de gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn in verhouding met de met het besluit te dienen doel.
Dat doel is het zwaarwegende belang van het borgen van de verkeersveiligheid. Bij de geringste twijfel aan de rijgeschiktheid moet het CBR de rijgeschiktheid van een persoon (laten) onderzoeken. Als uit het onderzoek blijkt dat er reden is om de betrokkene ongeschikt te achten om een voertuig te besturen, dan wordt het rijbewijs ongeldig verklaard en kan eventueel na verloop van tijd, na een heronderzoek, het rijbewijs weer zijn geldigheid herkrijgen. Als uit het onderzoek blijkt dat er onvoldoende aanleiding is voor het oordeel “ongeschikt”, dan kan de persoon in kwestie zijn rijbewijs behouden. Zo wordt voorkomen dat daartoe ongeschikte personen met rijbewijs aan het verkeer blijven deelnemen.
De gevolgen voor eiser zijn met name te vatten in een gevoel van onrecht. Hij had geen intentie om te rijden en is fel tegen alcohol in het verkeer. Eiser ervoer een gevoel van dwang waarin hij zich genoodzaakt voelde om de auto toch uit de parkeergarage te rijden. De rechtbank begrijpt deze gevoelens, maar van ingrijpende sociale of financiële gevolgen is in de situatie van eiser niet gebleken. Het gestelde onrecht is, anders dan eiser heeft bepleit, in dat opzicht niet te vergelijken met de gevolgen die bijvoorbeeld de slachtoffers van de toeslagenaffaire hebben ervaren.
De rechtbank acht het juist dat de voorzieningenrechter daarbij ook de omstandigheden heeft betrokken waaronder is geconstateerd dat eiser reed. Dat doet de rechtbank ook en ook de rechtbank gaat uit van de lezing zoals eiser die van de feiten en omstandigheden heeft gegeven, namelijk dat hij voor hem onverwacht het hotel moest verlaten en dat het de nachtportier niet lukte om, desgevraagd, eisers auto uit de onder het hotel gelegen parkeergarage te verplaatsen naar het tegenover het hotel gelegen parkeerterrein, zodat eiser op verzoek van de nachtportier zelf de auto heeft bestuurd tot deze net buiten de parkeergarage – op het terrein van het hotel – was. Op dat moment is eiser door de politie aangesproken.
De rechtbank gaat eveneens uit hetgeen eiser heeft gesteld omtrent de strafrechtelijke invordering van zijn rijbewijs, de teruggave daarvan door de strafraadkamer en de afdoening van de strafzaak.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat het CBR, vermoedelijk door de late “veegmelding” pas nadien haar besluit heeft genomen, zodat eisers rijbewijs pas vier maanden na teruggave ervan door de strafraadkamer, door het CBR is geschorst.
Die omstandigheden samen zijn, gevoegd bij de omstandigheid dat eiser als zelfstandige voor het verwerven van zijn inkomen geheel afhankelijk is van het gebruik van zijn auto, ook voor de rechtbank voldoende grond voor het oordeel dat het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs na 13 mei 2022 in dit geval niet evenredig is.
Het beroep van eiser is in zoverre gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit, voor zover daarbij de schorsing van het rijbewijs na 13 mei 2022 in stand is gelaten, vernietigen.
Dat oordeel geldt uitdrukkelijk niet voor de maatregel dat aan eiser een onderzoek is opgelegd. De rechtbank ziet in de omstandigheden waaronder is vastgesteld dat eiser met alcohol een auto bestuurde geen aanleiding voor het oordeel dat aan hem geen onderzoek kon worden opgelegd. De omstandigheid dat eiser fel tegen alcohol in het verkeer is, wat daarvan ook zij, geen reden voor een andere conclusie. Het gevolg van deze maatregel is immers slechts dat eiser verplicht werd een onderzoek te ondergaan en daarvan de kosten moest dragen.

Dus conclusie: Schorsing gaat eraf, maar de betrokkene moet het onderzoek wel doen.

The post Opheffen schorsing rijbewijs vanwege werk appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
https://cbr-advocaat.nl/opheffen-schorsing-rijbewijs-vanwege-werk/feed/ 0
Handhaving ongeldigverklaring is ook besluit met rechtsgevolgen https://cbr-advocaat.nl/handhaving-ongeldigverklaring-is-ook-besluit-met-rechtsgevolgen/ https://cbr-advocaat.nl/handhaving-ongeldigverklaring-is-ook-besluit-met-rechtsgevolgen/#respond Wed, 26 Jun 2024 07:14:15 +0000 https://cbr-advocaat.nl/?p=2110 De rechtbank ziet zich vooreerst gesteld voor de vraag hoe het gehandhaafde primaire besluit juridisch moet worden geduid. Doordat de ongeldigheid van eisers rijbewijs gehandhaafd blijft, is strikt genomen geen sprake van enig publiekrechtelijk rechtsgevolg. Nu eiser, gelet op het bepaalde in artikel 134, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994), voordat hij in […]

The post Handhaving ongeldigverklaring is ook besluit met rechtsgevolgen appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
De rechtbank ziet zich vooreerst gesteld voor de vraag hoe het gehandhaafde primaire besluit juridisch moet worden geduid. Doordat de ongeldigheid van eisers rijbewijs gehandhaafd blijft, is strikt genomen geen sprake van enig publiekrechtelijk rechtsgevolg. Nu eiser, gelet op het bepaalde in artikel 134, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994), voordat hij in aanmerking kan komen voor een rijbewijs, eerst dient aan te tonen dat hij over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid beschikt die vereist is om motorrijtuigen te kunnen besturen, dient de vaststelling van de uitslag van een dergelijk onderzoek naar zijn geschiktheid naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen de rechtsmiddelen op grond van de Awb open staan. Zolang de vastgestelde uitslag van het onderzoek inhoudt dat eiser niet geschikt is om motorrijtuigen te besturen, kan hij niet in aanmerking komen voor een rijbewijs (ECLI:NL:RBOVE:2024:361)

The post Handhaving ongeldigverklaring is ook besluit met rechtsgevolgen appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
https://cbr-advocaat.nl/handhaving-ongeldigverklaring-is-ook-besluit-met-rechtsgevolgen/feed/ 0
Geen sprake van herhaaldelijke gedragingen voor EMG https://cbr-advocaat.nl/geen-sprake-van-herhaaldelijke-gedragingen-voor-emg/ https://cbr-advocaat.nl/geen-sprake-van-herhaaldelijke-gedragingen-voor-emg/#respond Sun, 14 Apr 2024 08:40:34 +0000 https://cbr-advocaat.nl/?p=2105 Voor het opleggen van een EMG is het noodzakelijk dat het gaat om herhaaldelijke gedragingen. Daar is niet altijd aan voldaan, zoals we zien in de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 27 februari 2022, ECLI:NL:RBNHO:2024:2354. Het is verstandig om steeds te kijken of de verweten gedragingen afzonderlijk worden genoemd in de lijst onder A, […]

The post Geen sprake van herhaaldelijke gedragingen voor EMG appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
Voor het opleggen van een EMG is het noodzakelijk dat het gaat om herhaaldelijke gedragingen. Daar is niet altijd aan voldaan, zoals we zien in de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 27 februari 2022, ECLI:NL:RBNHO:2024:2354. Het is verstandig om steeds te kijken of de verweten gedragingen afzonderlijk worden genoemd in de lijst onder A, III, c, die vereist zijn voor het kunnen opleggen van een EMG. In de genoemde uitspraak was daar niet aan voldaan. Het beroep werd door de rechtbank gegrond verklaard:

De casus en verweten gedragingen

Op 8 maart 2023 is een collega van eiser, een vrachtwagenchauffeur, met zijn vrachtwagen op de kruising van de Westpoortweg en de Abidjanweg in Amsterdam in botsing gekomen met een andere vrachtwagen. Eiser is met zijn personenauto naar de plek van het ongeval gereden om aan de chauffeur bijstand te verlenen voor de (administratieve) afwikkeling van het incident. De politie is na eiser ook naar de plaats van het ongeval gekomen en heeft het kruispunt afgezet en heeft daar een verkeersbord C1 (weg gesloten voor voertuigen) geplaatst. Eiser is in verband met de (administratieve) afhandeling van het incident met de chauffeur en de chauffeur van de andere betrokken vrachtauto vanaf de plaats van het ongeval naar het bedrijf van die andere chauffeur gegaan. Vervolgens verzocht de politie hem wederom naar de plaats van het ongeval te komen. Op weg terug daar naar toe nam eiser met zijn mobiele telefoon een telefoongesprek aan en hield daarbij, al rijdende, de telefoon in zijn hand (“hand held bellen”). Eiser parkeerde zijn auto binnen de afzetting. Bij aankomst bij de plaats van het ongeval heeft een politieagent eiser proces-verbaal aangezegd van het vasthouden tijdens het rijden met een mobiele telefoon. Eiser heeft (later) de plaats van het ongeval (weer) verlaten. Daartoe moest een deel van de afzetting worden verplaatst. Eiser is vervolgens (verderop) nogmaals staande gehouden. De politie heeft hem toen ook proces-verbaal aangezegd van het in strijd met bord C1 een weg gebruiken. Eiser is vervolgens weggereden. De politie heeft opnieuw de achtervolging ingezet, maar heeft eiser niet meer kunnen achterhalen.

3.2
De politie (Eenheid Amsterdam) heeft op 9 maart 2023 een schriftelijke mededeling gedaan aan verweerder als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw), van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. De mededeling houdt in dat de politie vond dat eiser zeer dwingend en vervelend gedrag vertoond had op de plaats van het ongeval, was weggereden en weer teruggeroepen en bij terugkomst met een telefoon in zijn hand reed, de verkeersafzetting heeft verplaatst en de geslotenverklaring had genegeerd. De politie verwijst voorts naar bijgesloten processen-verbaal.

Grondslag opleggen EMG

Verweerder heeft verwijzend naar artikel 130 tot en met 134a Wvw in samenhang met artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Rmrg) en de Bijlage bij de Rmrg de emg opgelegd aan eiser. Volgens verweerder heeft eiser met zijn rijgedrag herhaaldelijk gedragingen vertoond als genoemd in de bij de Regeling behorende Bijlage, aanhef en onder A, onderdeel III, Rijgedrag. Verweerder is in het bestreden besluit bij het opleggen van een emg gebleven. Verweerder voert voor de emg aan, zo begrijpt de rechtbank zijn standpunt, dat eiser “hand held” belde, een geslotenverklaring negeerde en met hoge snelheid passeerde.

Beoordeling rechtbank: onvoldoende voor EMG

Is er sprake van ‘herhaaldelijk gedragingen’ als bedoeld in de bij de regeling behorende Bijlage, onder A, onderdeel III?

4.1
Eiser voert aan dat er geen sprake is van herhaaldelijk gevaarzettend rijgedrag zoals bedoeld in Bijlage, aanhef en onder A, onderdeel III, bij de Rmrg. Eiser voert aan dat de verkeersveiligheid niet in gevaar is geweest. Eiser erkent het niet “hands free” bellen. Dat heeft hij slechts eenmaal gedaan. Eiser betwist dat hij een hoge – gevaarzettende – snelheid had. Ten aanzien van de overige gedragingen die hem worden verweten, voert eiser aan dat het negeren van een geslotenverklaring niet in de Bijlage als gevaarzettende gedraging is

opgenomen. Voorts is, aldus eiser, niet geconstateerd dat hij heeft gereden met een snelheid die meer dan 60 km/uur te hoog was. De pieksnelheid van 150 km/u, waar een van de agenten over rept, is volgens eiser te wijten geweest aan het feit dat de verbalisanten niet direct achter eiser zijn aangereden, maar de achtervolging moesten inzetten en de ontstane afstand moesten overbruggen. Voor het niet hands free bellen heeft eiser een boete gekregen. Na het uitschrijven van de boete had eiser toestemming om de plaats van het ongeluk te verlaten en moest de wegafzetting wederom verplaatst worden. Dit was dus ter uitvoering van een ambtelijk bevel gegeven door het daartoe bevoegde gezag. Van handelen in strijd met verkeersregels- en tekens is geen sprake geweest. Eiser meent dat enkel de gedraging handheld bellen niet het opleggen van een emg rechtvaardigt. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de vermeende overtredingen zijn begaan, aldus steeds eiser.

4.2
Verweerder stelt dat uit de stukken blijkt dat eiser de verkeersafzetting heeft verplaatst, met hoge snelheid heeft gepasseerd terwijl er nog opruimwerkzaamheden waren en hand held aan het bellen was. Gelet hierop stelt verweerder dat eiser een gedrag tentoonspreidde dat in strijd is met essentiële verkeersregels- en tekens die gelden ter zake van die plaats op de weg. Het feit dat eiser al viermaal door de afzethekken was gereden en niet vernomen had dat dit niet mocht doet er niet aan af dat eiser bij het wegrijden de verkeersafzetting heeft verplaatst en met hoge snelheid passeerde. Verweerder is op basis van de stukken overtuigt dat het rijgedrag van eiser voldoet aan de criteria voor oplegging van een emg.

4.3
De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat geen sprake is van herhaaldelijk gevaarzettend rijgedrag zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, en de lijst in onderdeel III van Bijlage, onder A, Rmrg. Vast staat wel dat eiser “hand held” heeft gebeld. Deze gedraging wordt genoemd in die lijst onder A, III, c, maar dat gebrek aan inzicht in de risico’s in het verkeer heeft eiser eenmalig vertoond. Het negeren van de geslotenverklaring (bord C1) staat ook vast, nu eiser ter zitting heeft verklaard zich bij de beboeting daarvan te hebben neergelegd. Maar die gedraging valt niet te rangschikken onder een van de gedragingen die zijn vermeld in onderdeel A-III van de bijlage bij Rmrg. Verweerder heeft ook niet aangegeven onder welk in onderdeel III opgenomen rijgedrag dit zou vallen. Het verplaatsen van de wegafzetting is wel genoemd door de politie, maar ziet kennelijk op hetzelfde negeren van het bord C1 en wordt ook niet als gedraging onder A-III van de Bijlage vermeld. Tot slot stelt verweerder dat eiser een hoge snelheid zou hebben gehad. In het proces-verbaal wordt weliswaar vermeld dat eiser ergens snel zou hebben langsgereden of ergens zou zijn weggereden, maar die waarnemingen zijn niet zo specifiek en helder dat nu precies blijkt wat er aan de hand was en lijken elkaar zelfs tegen te spreken waar het nu precies om ging bij de gestelde hoge, gevaarzettende snelheid. Dat het wegrijden zelf bij de afzetting met een te hoge, hoger dan ter plaatse toegestane snelheid zou hebben plaatsgehad, is niet uit het proces-verbaal af te leiden. Wat die gedraging anderszins zou hebben ingehouden en of dat dan gevaarzettend zou zijn geweest is ook niet met feiten en omstandigheden onderbouwd. Een overtuigende meting waaruit een (veel te) hoge snelheid blijkt, heeft verweerder ook niet ingebracht. Voorts valt niet in te zien, dat de wel vaststaande constatering, dat eiser is weggereden en niet door de politie meer kon worden achterhaald, gekwalificeerd kan worden als rijgedrag bedoeld in onderdeel A-III van de Bijlage bij Rmrg. Daarmee is de snelheid waarmee eiser toen zou hebben gereden ook nog niet aannemelijk gemaakt, laat staan gesubstantieerd. Gelet op het voorgaande kan alleen worden vastgesteld dat sprake is van één enkele gedraging die is opgenomen in de lijst in onderdeel A-III van de Bijlage bij Rmrg. Van herhaaldelijke gedragingen als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, Rmrg is dan ook niet gebleken. Verweerder mocht daarom geen emg opleggen aan eiser. De rechtbank wil nog wel aannemen dat eiser dwingend, vervelend en intimiderend overkwam zoals uit de processen-verbaal naar voren kwam. Die constateringen heeft hij niet toereikend weerlegd. Dat optreden verdient ook afkeuring en is een heer in het verkeer onwaardig, maar is onvoldoende om de emg op te leggen. De beroepsgrond slaagt.

The post Geen sprake van herhaaldelijke gedragingen voor EMG appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
https://cbr-advocaat.nl/geen-sprake-van-herhaaldelijke-gedragingen-voor-emg/feed/ 0
Melding Marechaussee mag gebruikt worden door het CBR https://cbr-advocaat.nl/melding-marechaussee-mag-gebruikt-worden-door-het-cbr/ https://cbr-advocaat.nl/melding-marechaussee-mag-gebruikt-worden-door-het-cbr/#respond Thu, 14 Mar 2024 20:46:02 +0000 https://cbr-advocaat.nl/?p=2097 Ook meldingen die afkomstig zijn van de Marechaussee mogen door het CBR worden gebruikt om een maatregel op te leggen. Dat zien we in de uitspraak van de Voorzieningenrechter Limburg 12 februari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:1189: De voorzieningenrechter overweegt dat uit artikel 159, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 in samenhang bekeken met artikel 141, […]

The post Melding Marechaussee mag gebruikt worden door het CBR appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
Ook meldingen die afkomstig zijn van de Marechaussee mogen door het CBR worden gebruikt om een maatregel op te leggen. Dat zien we in de uitspraak van de Voorzieningenrechter Limburg 12 februari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:1189:

De voorzieningenrechter overweegt dat uit artikel 159, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 in samenhang bekeken met artikel 141, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) blijkt dat de door de minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met de minister van Defensie aangewezen militairen van de Koninklijke Marechaussee belast zijn met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de Wvw 1994. Artikel 4, eerste lid, van de Politiewet somt de politietaken op die aan de Koninklijke Marechaussee zijn opgedragen. Het vierde lid van artikel 4 van de Politiewet bepaalt dat, hoewel bevoegd tot de opsporing van alle strafbare feiten, de militair van de Koninklijke Marechaussee die is aangewezen krachtens artikel 141 Sv zich onthoudt van optreden anders dan in het kader van de uitvoering van zijn politietaken, bedoeld in het eerste lid. Uit de memorie van toelichting op de Politiewet 2012 (Kamerstukken II, 2006/07, 30 880, nr. 3, p. 46) volgt dat is beoogd om de Koninklijke Marechaussee wat betreft haar opsporingsbevoegdheid in dezelfde positie te brengen als de politie. Het tweede deel van het vierde lid van artikel 4 houdt dan ook niet meer in dan een instructienorm. De rechtmatigheid van het optreden van een militair van de Koninklijke Marechaussee kan niet met een beroep op deze bepaling worden aangevochten.

Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de verbalisant van de Koninklijke Marechaussee bevoegd was tot de opsporing van feiten die strafbaar zijn gesteld in de Wvw 1994 en dus ook tot de staandehouding van verzoeker in de onderhavige zaak.

In deze zaak ging het om een opgelegde EMG na een snelheidsovertreding. We zien dat de rechter eigenlijk vrij snel uitgaat van het proces-verbaal van de Marechaussee:

Heeft het CBR het opleggen van de cursus over verantwoord rijgedrag mogen baseren op het proces-verbaal?

14. Verzoeker betoogt dat het CBR het opleggen van de EMG niet heeft mogen baseren op het proces-verbaal. Verzoeker ontkent namelijk dat hij de verkeersovertredingen die in dat proces-verbaal zijn gerelateerd, heeft begaan. Ter onderbouwing van die stelling heeft verzoeker een schriftelijke verklaring overgelegd van [naam 2] die op

17 december 2020 achter hem aan reed.

15. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een bestuursorgaan, in dit het geval het CBR, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij verzoeker aantoont dan wel aannemelijk maakt dat daarvan niet langer kan worden uitgegaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8566). Dit geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling is niet vereist dat het CBR eigen onderzoek doet naar de juistheid van de door de politie gerelateerde feiten, tenzij het objectieve redenen heeft om aan de juistheid daarvan te twijfelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van

18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2409).

16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker met de enkele betwisting van de waarnemingen van de verbalisant van de Koninklijke Marechaussee en de door [naam 2] opgestelde schriftelijke verklaring niet – op zijn minst – aannemelijk gemaakt dat niet langer van de juistheid van het proces-verbaal kan worden uitgegaan. In dit opzicht overweegt de voorzieningenrechter dat een verbalisant, als ervaringsdeskundige, voldoende in staat kan worden geacht om te observeren en te registreren. Een verbalisant heeft er geen belang bij om niet gedane waarnemingen aan de politiestukken toe te voegen dan wel onjuiste informatie over verzoeker te verstrekken. Verzoeker ontkent niet dat hij over het terrein van het tankstation heeft gereden en een bus heeft ingehaald. Ook [naam 2] heeft verklaard dat verzoeker het terrein van het tankstation op reed, even afremde en vervolgens door reed en een bus inhaalde. Voor zover verzoeker onder verwijzing naar de schriftelijke verklaring van [naam 2] betoogt dat hij de maximumsnelheid ter plaatse niet heeft overschreden, slaagt dit betoog niet. De verweten snelheidsovertreding betreft namelijk geen overschrijding van de maximumsnelheid, maar het rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid. Nu er geen objectieve redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door de Koninklijke Marechaussee gerelateerde feiten heeft het CBR daarnaar geen eigen onderzoek hoeven te doen.

17. Een EMG wordt opgelegd, zodra iemand tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht die in de Bijlage bij de Regeling zijn vermeld. Dit blijkt ook uit de toelichting van de Minister bij de Regeling (Staatscourant 25 september 2008, nr. 186). Hierin is vermeld:

Het tweede deel voorziet in een nieuw artikel 10b, waarin wordt aangegeven in welke gevallen de nieuwe EMG wordt opgelegd. Het gaat er hierbij om dat de betrokken bestuurder niet éénmaal bepaald gedrag heeft vertoond.

Dit betekent dat het kan zijn dat tweemaal wordt voldaan aan één criterium van Bijlage 1, onder A, onderdeel III, behorende bij de Regeling, maar dat het ook kan zijn dat éénmaal wordt voldaan aan twee verschillende criteria. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraken van de Afdeling van 1 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV2438) en

8 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3010). Uit het onder 4. genoemde proces-verbaal blijkt dat verzoeker met een hoge snelheid over een terrein van een tankstation reed, kennelijk om een rood verkeerslicht te vermijden, met hoge snelheid weer invoegde en een bus inhaalde, waarbij verzoeker langs de verkeerde zijde van een vluchtheuvel reed. Hierdoor reed hij tegen de juiste rijrichting in. Het CBR heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een educatieve maatregel gedrag en verkeer, zoals bedoeld in artikel 131, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 in onderlinge samenhang bekeken met artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling. Uit het proces-verbaal blijkt immers dat sprake is van incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer dat blijkt uit het rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid. Daarnaast heeft verzoeker duidelijk een gedrag tentoongespreid dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden.

Zijn er zwaarwegende redenen die maken dat verzoeker de EMG nu niet hoeft te gaan volgen?

18. Verzoeker betoogt dat hij de financiële middelen niet heeft om de kosten die verbonden zijn aan het opleggen van de EMG te betalen. Indien verzoeker deze kosten niet tijdig betaalt, wordt zijn rijbewijs ongeldig verklaard. Verzoeker heeft zijn rijbewijs nodig om naar zijn studie- en stageplek te gaan en vanwege regelmatige bezoeken aan het ziekenhuis, omdat hij aan suikerziekte lijdt. Dit is ook de reden dat verzoeker niet met het openbaar vervoer kan reizen. Indien hij dat doet, loopt hij een groot risico dat hij besmet raakt met het coronavirus en dit kan fatale gevolgen voor hem hebben.

19. De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 14 van de Regeling dwingendrechtelijk is geformuleerd en daarom geen ruimte biedt voor een nadere belangenafweging. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het bestreden besluit standhouden en biedt het bezwaar geen redelijke kans van slagen.

20. De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van verzoeker aldus dat verzoeker hem, ondanks hetgeen onder 19. is overwogen, toch verzoekt een voorlopige voorziening te treffen, omdat het spoedeisend belang van verzoeker daartoe noopt. De voorzieningenrechter overweegt dat hij in zeer uitzonderlijke gevallen kan oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken (zie in dit verband de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van

3 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2889). De voorzieningenrechter onderkent dat het mogelijk ongeldig verklaren van het rijbewijs van verzoeker grote (en ingrijpende) gevolgen voor verzoeker kan hebben, omdat hij daardoor niet met zijn auto naar zijn stage, werk en naar het ziekenhuis kan rijden. Het is echter maar de vraag of deze gevolgen ook daadwerkelijk intreden, omdat verzoeker niet heeft onderbouwd dat hij de kosten die aan het opleggen van een EMG zijn verbonden niet kan betalen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoeker niet het hele bedrag van € 1.267,- dat aan het opleggen van de EMG is verbonden vóór 1 maart 2021 moet betalen. In de betaalfactuur is namelijk

vermeld dat het mogelijk is voor de uitvoeringskosten ter hoogte van € 834,- een betalingsregeling te treffen, wel moet verzoeker de opleggingskosten ter hoogte van € 433,- vóór 1 maart 2021 betalen.

Wat is de conclusie?

21. Gelet op het vorenstaande wordt het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat sprake is van een kennelijk ongegrond verzoek, zodat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb de behandeling ter zitting achterwege is gelaten.

22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

The post Melding Marechaussee mag gebruikt worden door het CBR appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
https://cbr-advocaat.nl/melding-marechaussee-mag-gebruikt-worden-door-het-cbr/feed/ 0
Prikangst voor bloedonderzoek CBR https://cbr-advocaat.nl/prikangst-voor-bloedonderzoek-cbr/ https://cbr-advocaat.nl/prikangst-voor-bloedonderzoek-cbr/#respond Mon, 03 Jul 2023 22:40:43 +0000 https://cbr-advocaat.nl/?p=2068 Een bloedonderzoek in het kader van de CBR-procedure is verplicht in het kader van de alcoholkeuringen en drugskeuringen (THC-COOH). Maar hoe moet dit nu als de betrokkene leidt aan prikangst. Het CBR heeft hier thans beleid voor geformuleerd; Te overwegen valt om een bloedonderzoek achterwege te laten als: Betrokkene ook al een bloedonderzoek geweigerd had […]

The post Prikangst voor bloedonderzoek CBR appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
Een bloedonderzoek in het kader van de CBR-procedure is verplicht in het kader van de alcoholkeuringen en drugskeuringen (THC-COOH). Maar hoe moet dit nu als de betrokkene leidt aan prikangst. Het CBR heeft hier thans beleid voor geformuleerd;

Te overwegen valt om een bloedonderzoek achterwege te laten als:

  1. Betrokkene ook al een bloedonderzoek geweigerd had bij de politie wegens angst;
  2. Betrokkene geen uiterlijke kenmerken heeft die deze fobie tegenspreken (bv oorbellen, piercings of tatoeages);
  3. Uit een medische verklaring blijkt van een objectief vastgestelde fobie die een bloedonderzoek onwenselijk maakt;
  4. De keurend psychiater die zelf het bloed afneemt constateert dat afname onwenselijk is.

In deze gevallen kan dan een urineonderzoek worden gedaan.

Werkwijze bij prikangst

Hoe dan om te gaan met deze gevallen indien betrokkene geen bloedonderzoek drugs wil laten doen in het kader van het onderzoek naar de geschiktheid? Logischerwijs kan dit alleen als geldige reden worden overwogen als betrokkene om die reden ook al het bloedonderzoek bij de politie heeft geweigerd. Indien er een uitslag van het NFI is, dan kan het nu ineens om die reden weigeren van een bloedonderzoek geen aannemelijke reden zijn.

Als men vanwege een weigering i.v.m. angst voor naalden door de specialist wordt onderzocht en nu wederom weigert mee te werken aan het bloedonderzoek, dan is daarvoor medisch bewijs nodig.

Gezien het voorgaande is het niet de bedoeling dat dit medisch bewijs bestaat uit een artsenverklaring die louter bestaat uit de verklaring van betrokkene zelf. De arts zal zelf moeten hebben vastgesteld dat sprake is van een naaldenfobie, die dermate ernstig is dat een bloedonderzoek onwenselijk is. Dit kan zijn omdat betrokkene bijvoorbeeld ook niet meer is gevaccineerd of in therapie is geweest voor deze fobie. En daarbij is ook van belang dat de specialist bij het onderzoek let op de aanwezigheid van piercings en tatoeages die een ernstige fobie voor naalden onvoldoende aannemelijk maakt.

Juridisch kader prikangst

In het strafrecht is herhaaldelijk geoordeeld dat er sprake moet zijn van een bijzondere geneeskundige reden op grond waarvan de verdachte niet verplicht zou zijn om aan het bloedonderzoek deel te nemen. Een angst voor naalden valt volgens het Gerechtshof Amsterdam niet zonder meer onder die categorie (ECLI:NL:RBAMS:2018:1794, ECLI:NL:GHAMS:2019:264), waarbij is overwogen dat een huisartsenverklaring ook niet meetelt indien dit alleen een weergave is van wat betrokkene hierover verklaart.

Ook in het bestuursrecht (zie ECLI:NL:RVS:2003:AO0789) wordt bevestigd dat een betrokkene aannemelijk moet maken dat hij om bijzondere geneeskundige redenen geen medewerking aan een bloedonderzoek kan verlenen. Dat is niet het geval als nergens blijkt van objectief vastgestelde medische beletselen om aan het bloedonderzoek mee te werken. De enkele stelling dat iemand angst heeft voor naalden, kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat er geen sprake is van een weigering.

Tot nu toe zijn er nog geen uitspraken bekend van het aannemen als reden voor het niet afnemen van bloed dat men bang is voor naalden. Wat wel als geldige reden kan worden aangemerkt voor het niet meewerken aan het bloedonderzoek, is als de arts op het politiebureau merkt dat het afnemen van bloed een dusdanige angstreactie teweegbrengt dat een bloedafname beslist onwenselijk is. Maar dit zijn de gevallen waarin de deskundige dus zelf aanwezig is op het politiebureau.

 

The post Prikangst voor bloedonderzoek CBR appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
https://cbr-advocaat.nl/prikangst-voor-bloedonderzoek-cbr/feed/ 0
Vrijspraak in strafzaak; hoe zit het nu met de CBR cursus of het onderzoek? https://cbr-advocaat.nl/vrijspraak-in-strafzaak-hoe-zit-het-nu-met-de-cbr-cursus-of-het-onderzoek/ https://cbr-advocaat.nl/vrijspraak-in-strafzaak-hoe-zit-het-nu-met-de-cbr-cursus-of-het-onderzoek/#respond Tue, 20 Jun 2023 22:35:22 +0000 https://cbr-advocaat.nl/?p=2065 Regelmatig krijgen wij zaken van clienten die zelf geen bezwaar hebben aangetekend tegen een besluit van het CBR waarbij een cursus of een onderzoek werd opgelegd, of dat ze wel bezwaar hebben gemaakt, maar niet door hebben gezet naar beroep of hoger beroep. Later worden ze dan vrijgesproken door de politierechter of wordt de strafzaak […]

The post Vrijspraak in strafzaak; hoe zit het nu met de CBR cursus of het onderzoek? appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
Regelmatig krijgen wij zaken van clienten die zelf geen bezwaar hebben aangetekend tegen een besluit van het CBR waarbij een cursus of een onderzoek werd opgelegd, of dat ze wel bezwaar hebben gemaakt, maar niet door hebben gezet naar beroep of hoger beroep. Later worden ze dan vrijgesproken door de politierechter of wordt de strafzaak geseponeerd. Ze willen dan ook de kosten van de cursus of het onderzoek terug krijgen of nog hier onderuit komen als ze het nog niet gedaan hebben en daardoor bijvoorbeeld het rijbewijs ongeldig is geworden. Hoe werkt dat?

Herzieningsverzoek na vrijspraak of sepot

Het antwoord op die vraag is niet eenvoudig. Het probleem is vaak dat het besluit van het CBR eigenlijk onaantastbaar is geworden omdat de bezwaar- en beroepstermijnen zijn verstreken. U kunt de cursus of het onderzoek of de ongeldigverklaring van het rijbewijs dan eigenlijk niet meer aanvechten. Dat had eerder gemoeten.
Er is echter een escape; als er een novum is, kunt u een herzieningsverzoek indienen bij het CBR en bij een afwijzing daarvan kunt u in bezwaar- en in beroep gaan.
Dit zijn echter lastige procedures.

Hoe werkt dat herzieningsverzoek

Een herzieningsverzoek is een verzoek aan het CBR om de zaak opnieuw te beoordelen. Kijkend naar de jurisprudentie inzake herzieningsverzoeken wil dat af en toe nog wel slagen. Dit lukt echter niet bij alle vrijspraken of sepots. Duidelijk moet worden vastgesteld dat de vrijspraak of het sepot het gevolg is van fouten die zijn gemaakt tijdens het politieonderzoek en dat daardoor zodanige twijfel is gereden dat – achteraf bezien – kan worden gezegd dat het onderzoek of de cursus ten onrechte aan de betrokkene is opgelegd.

Een voorbeeld zien we in de uitspraak van de Afdeling (ECL:NL:RVS:2021:961). In deze zaak overweegt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het volgende:

“3.4.    De Afdeling is van oordeel dat [appellant] door in beroep de processen-verbaal van de zittingen bij de politierechter over te leggen, aanvullend bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat hij niet de bestuurder is geweest. Daarmee is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding moeten geven tot heroverweging van het besluit van 12 september 2018. Vaste rechtspraak is dat de bestuursrechter in de regel niet is gebonden aan het oordeel van de strafrechter. Hier is echter niet alleen een aantekening mondeling vonnis overgelegd, maar ook aanvullend bewijs waarop de strafrechter zijn vrijspraak heeft gebaseerd. Er is verder sprake van een nauw verband tussen de feiten die in de strafprocedure zijn beoordeeld en die in deze bestuursrechtelijke procedure moeten worden beoordeeld. De vrijspraak gaat immers over dezelfde rechtsvraag, namelijk of [appellant] de bestuurder was, en het standpunt van het CBR steunt op dezelfde bewijsmiddelen als waarover de politierechter beschikte. De Afdeling ziet daarom geen ruimte voor het CBR om zonder een nadere motivering af te wijken van het oordeel van de politierechter.”

In deze zaak blijkt dus duidelijk dat iemand ten onrechte als bestuurder is aangemerkt. In zo’n geval wil de rechter instemmen met een herzieningsverzoek.

 

The post Vrijspraak in strafzaak; hoe zit het nu met de CBR cursus of het onderzoek? appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
https://cbr-advocaat.nl/vrijspraak-in-strafzaak-hoe-zit-het-nu-met-de-cbr-cursus-of-het-onderzoek/feed/ 0
Maximale THC-waarde in bloed bij onderzoek psychiater CBR https://cbr-advocaat.nl/maximale-thc-waarde-in-bloed-bij-onderzoek-psychiater-cbr/ https://cbr-advocaat.nl/maximale-thc-waarde-in-bloed-bij-onderzoek-psychiater-cbr/#respond Thu, 09 Mar 2023 09:58:38 +0000 https://cbr-advocaat.nl/?p=2058 Regelmatig krijgen wij de vraag wat de maximale grens is van THC is het bloed in het kader van een psychiatrisch onderzoek van het CBR. Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van verschillende factoren; Als iemand bij de psychiater verklaart al enkele weken geen cannabis te hebben gebruikt, dan mag er eigenlijk geen restproduct […]

The post Maximale THC-waarde in bloed bij onderzoek psychiater CBR appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
Regelmatig krijgen wij de vraag wat de maximale grens is van THC is het bloed in het kader van een psychiatrisch onderzoek van het CBR.
Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van verschillende factoren;

Als iemand bij de psychiater verklaart al enkele weken geen cannabis te hebben gebruikt, dan mag er eigenlijk geen restproduct van cannabis meer worden aangetroffen.

Als iemand verklaart nog recreatief te gebruiken, is de grens:

  • Voor volbloed (40 u/l)
  • of serum (73 u/l)

Alleen dan is er nog sprake van recreatief gebruik.

The post Maximale THC-waarde in bloed bij onderzoek psychiater CBR appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
https://cbr-advocaat.nl/maximale-thc-waarde-in-bloed-bij-onderzoek-psychiater-cbr/feed/ 0
Ondanks geen alcohol, toch verhoogde leverwaarden https://cbr-advocaat.nl/ondanks-geen-alcohol-toch-verhoogde-leverwaarden/ https://cbr-advocaat.nl/ondanks-geen-alcohol-toch-verhoogde-leverwaarden/#respond Wed, 12 Oct 2022 06:10:47 +0000 https://cbr-advocaat.nl/?p=1986 Het komt voor. Ondanks dat iemand al langere tijd geen alcohol meer drinkt, zijn toch de leverwaarden na een bloedonderzoek steeds verhoogd. Het gaat dan om het Gamma GT en CDT, want daar wordt nog alleen op getest tijdens een bloedonderzoek van het CBR. Maar hoe kan het dat die leverwaarden verhoogd blijven? Uit onderzoek […]

The post Ondanks geen alcohol, toch verhoogde leverwaarden appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
Het komt voor. Ondanks dat iemand al langere tijd geen alcohol meer drinkt, zijn toch de leverwaarden na een bloedonderzoek steeds verhoogd. Het gaat dan om het Gamma GT en CDT, want daar wordt nog alleen op getest tijdens een bloedonderzoek van het CBR. Maar hoe kan het dat die leverwaarden verhoogd blijven?

Uit onderzoek van het Amsterdam UMC blijkt dat eigen darmbacteriën de oorzaak kunnen zijn voor leververvetting en dus die verhoogde leverwaarden die bij een bloedonderzoek worden aangetroffen. Deze ziekte staat bekend als Non Alcoholic Fatty Liver Disease (NAFLD), niet-alcoholische leververvetting. Het blijkt dat ongeveer  2,5 miljoen Nederlanders kampen met NAFLD.

“Uit onze studie blijkt nu dat bij 40 procent van de NAFLD-patiënten alcohol toch een rol speelt. Alleen gaat het dan om alcohol die gemaakt is door eigen darmbacteriën”, zegt arts-onderzoeker Stijn Meijnikman dinsdag op de site van het UMC.

“Als we levercellen onder de microscoop bekijken, lijken de levercellen van mensen met niet-alcoholische leververvetting erg op die van mensen met alcoholische leververvetting”, vertelt hij verder.

In een van de experimenten kregen proefpersonen een stofje dat de alcoholafbraak in de lever stillegt. Bij patiënten met niet-alcoholische leververvetting leverde deze proef een vijftien keer hoger alcoholpercentage op dan wanneer de lever normaal werkt.

Het effect verdween na toediening van antibiotica. “Dit toont aan dat de grote hoeveelheid alcohol afkomstig is van darmbacteriën”, zegt Meijnikman.

(bron: Lichaam kan volgens studie zo veel alcohol aanmaken dat je vervette lever krijgt | Gezondheid | NU.nl)

 

 

The post Ondanks geen alcohol, toch verhoogde leverwaarden appeared first on CBR-Advocaat.

]]>
https://cbr-advocaat.nl/ondanks-geen-alcohol-toch-verhoogde-leverwaarden/feed/ 0